Leelijk… maar belangwekkend
en zekere stadswijk te Amsterdam is interessant van leelijkheid, zegt Multatuli. Van mijn huidig onderwerp is de leelijkheid interessant en meer dan dat, want de leelijkheid daarvan is doeltreffend, wat van de buurten Uilenburg en omstreken niet beweerd kan worden. Daar nu die min-delicate achterbuurten voor den schilder en schrijver de aandacht ruim waard zijn, en terecht is het dunkt me volstrekt niet slecht, om wat van een dier te vertellen dat reinheid van uiterlijk en in dit geval slechtheid van levenswandel aan zeer merkwaardige levensverschijnselen paart.
In zeker soort boeken zegeviert altijd de held, die alle mogelijke goede en edele eigenschappen in zich vereenigt. In den roman der Natuur moet ge dat niet zoeken, de gemeenste schurken overwinnen, als ze slechts voldoende door moeder natuur zijn toegerust en de lieve zwakkelingtjes gaan eraan, zoo zeker als wat. Natuurlijk behoeven wij deze “moraal” niet van de Natuur over te nemen, hoewel we vaak zien, dat individuen uit de menschenmaatschappij dat wel doen.
Doelmatig toegerust zijn de diertjes, waarvan ik ga vertellen wel; de natuur heeft het vergulden van de leelijke pil bij dit dier nagelaten, het is niet schitterend uitgedoscht als een goudwesp die nijvere graafbijen beparasiteerd, het is een bruinig plat monster, met grijppooten en houvastklauwen, gestoken in een hoornig spaarzaam behaard pantser. De vorm is wigvormig, de kop het kleinste, het heeft kleine vleugels die neiging vertoonen om rudimentair te worden en het dier is geheel gebouwd om gemakkelijk tusschen de veeren van het arme woondier in te dringen en zich daar uiterst stevig vast te houden. Arme gierzwaluw, die tegen wil en dank een 25-tal van deze 1e rangs parasieten den kost gaf. Zij was op straat gevallen. Van uitputting? Jonge gierzwaluwen kunnen niet van den grond opvliegen als zij daar per ongeluk terechtkomen, zelfs oude, sterke vogels kunnen dit moeilijk. Zeker is dus in dit geval niet, dat de vogel door uitputting was neergevallen, stellig was dit wel het geval met een jonge wielewaal, die ik eens te Bloemendaal vond.
Deze vogel lag nog levend op den grond, ‘k nam hem op en zocht naar de oorzaak van zijn vreemde doen. Toen ik daarmede bezig was, stierf de vogel in mijne handen en daar kwamen ze te voorschijn de parasieten. Dit was een andere soort, bijna gelijk als de afgebeelde gevormd, alleen lichtgroen van kleur, kleiner en van langere vleugels voorzien. Ze vlogen vanaf de wielewaal mij regelrecht in ‘t gezicht. Dat is zoo hunne gewoonte ze zoeken iets warms en levends. Ik stopte een viertal in mijn buisje en trapte de rest uit afkeer dood, wat onzin was, want de voorraad van Moeder Natuur, die zoo “allerliefst” voor elk van haar kinderkens zorgt, zal er niet merkbaar door geminderd zijn.

Van menschenbloed zijn ze ook niet vies, zooals uit het volgende blijkt.
Mr. Kirby, een bekend Engelsch onderzoeker, verteld ongeveer dit.
Iemand die bij een vriend van hem logeerde, werd ‘s nachts geplaagd door een insect waarnaar vergeefs gezocht werd, hoewel ‘t hem elken nacht door z’n steken wekte. Toen de logée vertrok ging z’n vriend weer in het zelfde bed slapen en ondervond ook ‘t zelfde, waaruit bleek, dat de logée z’n kwelgeest niet had meegenomen. Het bed werd nu aan een grondig onderzoek onderworpen (wat dunkt mij wel eerder had kunnen gebeuren) en eindelijk vond men tusschen de lakens (dat bed werd zeker niet gelucht) de boosdoener, zoo’n leelijke Stenoptery. Hoe die daar gekomen was? Wel op den zolder boven ‘t slaapvertrek nestelden zwaluwen, dat was de “Heimat” van de indringer, die op de een of andere manier van honk (de zwaluwnesten) was geraakt en in bed was terechtgekomen, waar hij eens de proef had genomen met menschenbloed. Met de fijne, op dunne priemen gelijkende monddeelen kan de dunne menschenhuid gemakkelijk worden doorboord.
Niet alleen vogels, maar ook paarden en schapen worden door parasieten van deze schunnige familie bewoond. Paard en schaap hebben elk een speciale soort van veraangenaming van hun bestaan. Die van ‘t paard vooral heet berucht te zijn, de dieren worden tot dolwordens toe door die ellenidge kwelgeesten gemarteld, zelfs zegt men, dat schapen er soms aan sterven, uitgeput, doodgemarteld door ‘t aanhoudende steken en kriewelen van de afschuwelijke parasieten. Hoede natuur zulke afschuwelijke nuttelooze monsters kan voortbrengen? Dwaze vraag, alsof de Natuur een denkend wezen zou zijn. ‘t Is immers een complex van kampende krachten. Daarom is haar lieflijkheid vaak slechts schijn, hoewel ik dien schijn bemin. Wij krijgen dien onwaren indruk van liefelijkheid, door dat de strijd ons niet opvalt. Zelfs in het lieflijkste landschap wordt min of meer heftig om het bestaan gekampt, moraal, zooals wij die bedoelen, houdt de Natuur er niet op na. “The survival of the fittest” dat is de zaak.
Maar ik dwaal af. Het leelijke en afstootende hebben we nu ruimschoots gehad. Het merkwaardige komt nu en dat betreft de voortplanting van de pupiparen of poppenleggers zooals deze lieflijke familie heet, een naam die echter onjuist is, want de wijfjes leggen geen poppen, maar, en dit is een eenig feit in de geheele dierenwereld, geheel volwassen larven, die bijna direct na ‘t leggen in een zwart puparium veranderen, waaruit het volwassen insect te voorschijn komt. “Dat is hetzelfde alsof een vogel een ei zou leggen waaruit een volwassen vogel kwam”, zegt Snellen van Vollenhoven. De larve wordt totdat zij volwassen is, in het achterlijf van ‘t wijfje door een paar speciale voedselafzonderende klieren gevoed. Dat achterlijf is tenslotte geheel met de larve gevuld en elk wijfje vermeerdert het contingent ongedierte op de wereld dus, en gelukkig voor de daardoor getroffenen, vogels,s chapen en paarden, slechts met één larve.
“In zwaluwenesten zijn de tonnetjes van de luisvliegen vaak aan te treffen,” zeggen de boeken. Die arme vogels! Als de luisvliegenwijfjes eens helemaal met leggen staakten zou dat geen groot ongeluk zijn. Die zeer bijzonderen voortplanting mag dan voor mijn part historisch worden. En wat dunkt U ervan lezer?
S. Leefmans