Tusschen de groote scheepvaartwegen
aar voor ruim 50 jaar ‘t IJ breed en ver t land indrong en slechts door Holland op zijn smalst van de Noordzee werd gescheiden, liggen thans de vruchtbare polders. En door die polders ‘t breede diepe kanaal, dat dwars door ‘t duinzand gegraven aan Amsterdam sinds een halve eeuw de zoo noodige gelegenheid schonk de groote en grootste zeeschepen van den wereldhandel te kunnen ontvangen. Op ‘t einde van dien waterweg, de IJmond dus, zou zich – zoo meende men – een nieuwe stad ontwikkelen tot een machtige voorhaven van Amsterdam. huis “Nummer Eén” was ‘t begin. Meerdere volgden en zoo ontstond IJmuiden. Maar voorhave werd ‘t niet. Al ‘t vervoer naar nederlands 2e handelsstad gaat er langs, slechts opgehouden zoolang ‘t schutten der schepen duurt. Wel werd IJmuiden (25) een belangryke visschershaven met reusachtigen aanvoer van visch. Voor den omzet, ook naar ‘t buitenland – tot ver in Frankrijk en Duitschland brengen de treinen denzelfden dag nog ‘t aangevoerde “zeevolk”- dient ‘t lange, lange gebouw van den Rijksvischafslag.
Van Noordzeekanaal tot Haarlem strekt zich langs den duinvoet een prachtstreek uit van natuurschoon, villabouw en parkaanleg. ‘t Is dezelfde streek, waar in oude tijden zich verhieven de machtige kasteelen der ridders, die zich niet ontzagen schatting te eischen van de voorbijtrekkende kooplieden, die hun waren voerden van Holland naar West-Friesland. Van eenige dier roofriddersloten bleven slechts enkele brokstukken over. De meeste bekende is de ruïne van Brederode (26), lange eeuwen de hoofdzetel van het geslacht van dien naam, maar sinds 1573, na de verwoesting door de Spanjaarden, een bouwval. Als eigendom van den Staat behoort ‘t thans tot de “Rijksmonumenten”.

Haarlem, de bloemenstad, de Spaarnestad, de “hofjesstad”. In het grijs verleden een stichting aan de Spaarne, die de stad nu in S-vorm doorsnijdt en zulk een bijzondere aantrekkelijkheid biedt. Evenals van zoovele onzer steden is niet na te gaan, hoe oud Haarlem eigenlijk wel is. Wellicht wordt in 960 die plaats aangeduid in een oud handschrift van de Sint Maartenskerk te Utrecht met den naam “Haralem”. In 1245 eerst kregen de bewoners stadsrechten, maar van kleinen omvang was de stad. uitbreiding vond plaats in ‘t midden der 15e eeuw, aan de overzijde van het Spaarne. Nog belangrijker was deze in ‘t Westen en zuiden, een halve eeuw later. in deze gestadig in bloei toenemende industriestad (weverijen en bierbrouwerijen) vestigden zich op ‘t eind der 16e eeuw velen uit de Zuidelijke Nederlanden en weer een honderdtal jaren later Fransche Hugenoten. Vergrooting werd noodzakelijk, die ditmaal aan de noordzijde stadsuitbreiding teweegbracht. Jammer echter, dat die bloei niet voortduurde, zoodat dit nieuwe gedeelte niet eens volbouwd werd. Door ‘t verval in den Franschen tijd werden zelfs vele huizen daar gesloopt. Men zegt van wel 1200. Thans is Haarlem weer een bloeiende stad met steeds voortgaande vermeerdering van inwoners en daaraan gepaard gaande vergrooting. Duizenden vreemdelingen bezoeken jaarlijks deze plaats met haar zoo schoone omgeving.
‘t Slot, dat graaf Willem II stichtte aan “het Zand”, (de groote Markt), kregen de poorters later als stadhuis. Heel wat eeuwen hebben hieraan gearbeid, die te zamen ‘t zoo schilderachtig geheel hebben gevormd. Van de 13e tot ‘t midden der 17e eeuw werd er gebouwd, verbouwd, afgebroken en vernieuwd. De zoo sierlijke toren is gebouwd in… 1915 (27). Maar ‘t was herbouw van de 15de eeuwsche, die in 1722 was afgebroken. Op de Groote Markt verheffen zich meerdere prachtgebouwen uit den ouden tijd: de voormalige Vleeschhal (1603) thans Rijksarchief; de Hoofdwacht, eertijds ‘t oude stadhuis, waaraan ‘t verje in den gevel herinnert:
Wanneer de Graaf hier op het Sant
Syn Princen woning had geplant,
So was dit loflik oudt gesticht,
Tot Haerlems Raethuys opgerigt

Maar vooral de St. Bavo, een van de schoonste kerken van ons land. Sober van buiten, trekt deze kerk door haar aanzienlijke afmetingen de aandacht. Beroemd is ‘t groote orgel, waarop elken Dinsdag- en Donderdagmiddag een orgelconcert gegeven wordt. Er wordt verteld, dat de Haarlemmers tijdens een der Kruistochten geholpen hebben bij de inneming van Damiate (1219). Ter herinnering daaraan luiden elken avond de “Damiaatjes” en hangen er aan de kerkgewelven eenige scheepjes. Maar ‘t wapenfeit is minstens zeer twijfelachtig en de scheepjes dateeren van veel later tijd.
In ‘t oude gedeelte van Haarlem treft men nog vele schoone gevels (32) aan uit ‘t begin der 17e eeuw, den tijd toen de lakenindustrie nieuwe welvaart bracht. (Spaarne, Kleine Houtstraat, Damstraat.) Eigenaardige aantrekkelijkheid leveren de vele hofjes (31) – stichtingen voor ouden van dagen -, met hun sierlijke poortjes. De meeste dezer zijn gesticht in de 17e eeuw toen vele vermogenden op die wijze hun liefdadigheid toonden. In ‘t onbelangrijk deel van Haarlem – over ‘t Spaarne – staat een interessant bouwwerk, dagteekenend uit de 15e eeuw en ‘t eenig overblijfsel der vroegere omwalling. De Sparenwouder of Amsterdamsche Poort (E). Niet ver van de St. Bavo staat de Waalsche of Begijnhofskerk, uit de 14e eeuw. Van deze kerk wordt ‘t koor nog tot kerkdienst gebruikt. ‘t Schip is verbouwd tot kosterswoning. in ‘t Z.W. van Haarlem verheft zich als grootsch en machtig bouwwerk de Nieuwe St. bavo-kathedraal. Ruim 10 jaren, van 1895-1906, is hieraan gearbeid.
Van Haarlem tot Leiden voeren een tweetal wegen. De eerste leidt over de geestgronden langs de binnenduinen door BVloemendaal, Vogelenzang, Noordwijkerhout, Noordwijk, Rijnsburg en oegsgeest, een aaneenschakeling van dorpen in de vlakke tuin-, bouw- en bollenlanden, aan de Westzijde afgesloten door de golflijn der “blinde duinen”.
Noordwijk, vooral bekend om de naastbijgelegen badplaats van dienzelfden naam, “een villapark aan zee”, heeft eenmaal er de voorkeur aan gegeven geen stade te willen worden. op 1 april 1397 ontving ‘t dorp – enkele inwoners hadden het verzocht – van Graaf Albrecht van Beiren – stadsrechten. Eenigen tijd later bleek ‘t den landvorst, dat dit verzoek onwettig was geweest. Tenminste, afgevaardigden van Noordwijk kwamen hem die brieven van stedelijke rechten teruggeven met de mededeeling, dat men liever bleef, wat men was. Ze meendun hun stand als stad toch niet te kunnen ophouden.
![]() |
![]() |
Afb. 25 – IJmuiden, vuurtoren | Afb. 26 – Haarlem, Ruïne van Brederode |
![]() |
![]() |
Afb. 27 – Haarlem, Poort naast het Stadhuis | Afb. 28 – Leiden, grachtje |
![]() |
![]() |
Afb. 29 – Leiden, trap van de Burcht | Afb. 30 – Woerden, gezicht op de stad |
De andere weg van Haarlam naar Leiden, voert eveneens door een reeks van dorpen: Bennebroek, Hillegom, Lissen en Sassenheim, het land van tulp en hyacinth, crocus en narcis, het land van de schitterende kleuren gedurende één maand per jaar.
Leiden is tot ‘t begin der 16e eeuw de grootste stad van Holland geweest. Ofschoon daarna door Amsterdam voorbijgestreefd, bleef ‘t nog lang, door industrie en wetenschap beroemd, de stad van aanzienlijke beteekenis. Omstreeks 1640 telde Leiden 100.000 inwonders; ‘t was dus voor die dagen een groote stad. De 17e eeuw is wel het bloeitijdvak geweest, niet in ‘t minst door de beroemde draperie, de lakenweverij, wier voortbrengselen in alle landen van ‘t werelddeel begeerd werden. Aan dit handwerk worden we in ‘t bijzonder herinnerd door ‘t gebouw, thans ‘t Museum, de vroegere Lakenhal van 1640. De gevel bevat, evenals de toegangspoort, allerlei beeldhouwwerk, die voorstellingen of zinnebeelden zijn van dit bedrijf. De toegangspoort wordt bekroond door een volmolen tusschen twee stapels laken. Daaronder scharen der lakenscheerders en aan beide zijden op den muur groote sajetklossen. in den bovengevel van het hoofdgebouw bevinden zich de vijf reliefs, voorstellende ‘t spinnen, weven, vollen, droogscheren en verven, de bewerkingen dus die ‘t laken moest ondergaan voor ‘t den handel in kon. In den driehoek op de kroonlijst ‘t Leidsche wapen – de gekruiste sleutels – met een schapenvacht als achtergrond en gedrapeerd met geplooide lakens. De slingers boven de ramen zijn gevormd uit de werktuigen, bij dit bedrijf gehanteerd. Op den geveltop zien we een tweetal schapen en op korten afstand aan beide zijden liggende schapen.
Aan Leiden’s handel herinnert de Waag uit ‘t midden der 17e eeuw, met ‘t mooie beeldwerk in den voorgevel en boven een poortje in den achtergevel, van den beroemden beeldhouwer Rombout Verhulst. ‘t Zijn tafereelen uit ‘t koopmansbedrijf, dat ook voorgesteld wordt in de versieringen tusschen de ramen, samengesteld uit schalen en gewichten. Heel eigenaardig wordt in den bovengevel ‘t wapen der stad omgeven door allerlei koopmansgoederen.
Twee gebeurtenissen uit Leiden’s historie zijn van algemeene bekendheid: ‘t beleg van 1574 en ‘s springen van ‘t kruitschip in 1807. Toen de stad na ‘t ontzet een tijd van bloei tegemoet ging, wenschte de overheid ‘t stadhuis (34) van een nieuwen gevel te voorzien, die na vergrooting in de 17e eeuw thans een lengte heeft van 80 M. Dit geschiedde dan ook in 1597. Maar toen was de herinnering aan wat men een kwart eeuw te voren geleden had, nog niet voorbij. Daarvan getuigt ‘t geen men als inscriptie aanbracht boven den hoofdingang:
Bewaert Heer Hollandt
En salicht Leyden
U hand mij had geraekt, Heer
Mijn mond U gunst nu smaeckt weer.
Boven de beide zij-ingangen zijn eveneens inscripties aangebracht, waarvan het eene – aan den linkerkant – zoo is saamgesteld, dat ‘t aantal letters aanwijst ‘t getal der dagen en de hoofdletters, als Romeinsche cijfers opgeteld, ‘t jaar van het beleg.
Nae zVVarte hVunger-noot,
GebraCht had tot de doot,
BInaest zes dVIzent MensCHen:
ALst God den Heer Verdroot
Gaf hI Vns VVeder broot
Zo VeeL VVi CVnsten VVensCHen.
![]() |
![]() |
![]() |
Afb. 31 – Haarlem, De Begijnenhof | Afb. 32 – Haarlem, huizen bij de Burgwal | Afb. 33 – Leiden, St. Pieterskerk |
![]() |
![]() |
![]() |
Afb. 34 – Leiden, achter het Stadhuis | Afb. 35 – Leiden, Binnenp. Sa. de Zee’s hofje | Afb. 36 – Woerden, hoektoren v.h. voorm. Stadh. |
Als belooning voor den moed, door de burgerij tijdens dit beleg getoond, ontving Leiden een hoogeschool, die, zich steeds uitbreidend, een Europeeschen naam verwierf. gedurede de eerste jaren van haar bestaan verhuisde de academie van de eene plaats naar de andere, maar ‘t waren alle voormalige kloosters. gesticht in 1575 in ‘t Barbaraklooster, vond reeds een half jaar later de verhuizing plaats naar de kerk der “gefalyde bagijnen” – thans de Academische bibliotheek. In 1587 werd ‘t klooster der “Witte Nonnen” als verblijfplaats aangewezen, tot de brand van 1616 de hoogeschool een tijdelijk verblijf deed nemen in ‘t Barbaraklooster. Twee jaar later vond ze en nu voor goed vestiging in ‘t inmiddels vernieuwde gebouw. Als echt Hollandsche stad bezit Leiden zijn vele grachten, waarvan ‘t deftige Rapenburg vooral bekend is. Meer dan in eenige stad in ons land, meer zelfs dan in Haarlem, vindt men er een groot aantal hofjes met aardige poortjes en stille binnenpleintjes (35). Van de kerken noemen we de groote oude St. Pieterskerk (33), die in 1121 werd ingewijd en in ‘t midden der 14e eeuw vergroot. Sinds den storm van 1512, die den 120 M. hoogen toren deed instorten, moet zij zich vergnoegen met ‘t “onnoozele” dakruitertje.
De St. Pancras- of Hooglandsche kerk is niet zóó oud: in 1280 begon de bouw, maar werd eigenlijk nooit voltooid. Want nog altijd ontbreekt de toren en eerst in 1840 is de binnenkoepeling afgewerkt. Maar wat deze kerk dan mist, ze bezit aan Noord- en Zuidzijde gevels van zoo zeldzame schoonheid als nergens in ons land wordt aangetroffen. Tegen een der zuilen eert een grafteeken de nagedachtenis van den beroemden burgemeester uit ‘t beleg Pieter Adriaanszoon van der Werff. Naar dien held is ook genoemd ‘t park, waarin in 1884 de Ruïne werd herschapen: ‘t stadsgedeelte in 1807 door ‘t springen van het kruitschip verwoest. Hier bevindt zich ook zijn standbeeld. Door die ramp werd ook de Saaihal van 1567 – eveneens een herinnering aan Leiden’s industrie – gehavend. Wonder boven wonder bleef toren en voorgevel gespaard. Na de herstelling werd ‘t gebouw ingericht tot R. Kath. bedehuis: de Lodewijkskapel. Van Leiden’s omwalling zijn ons slechts gebleven een tweetal poorten: Morschpoort en Zijlpoort.
Van uit Leiden den Ouden Rijn volgend komen we doot verschillende dorpen in Woerden, (30) dat weinig of niets van zijn oude karakter heeft behouden. De smalle straten, de nauw ingesloten Rijn verraden wel de vroegere verstingstad, maar van dien ouden, den Romeinschen tijd is wellicht alleen een naam over. “Zwarte Kiekenburrt” zou dan ‘t zelfde zijn als ‘t “Niger Pullus”, waarmee deze nederzetting in de Romeinschen reisdagboeken schijnt aangeduid. En de beide “Romeinsche molensteenen”, in 1590 gevonden bij ‘t uitdiepen van de stadsgracht! Of Bonifacius. de zendeling, er een zevental jaren gewoond heeft, hangt af van het feit of ‘t Wyrda uit geschriften der 9e eeuw de naam Woerden is afgeleid.
Een tijd lang, van 1558-1617 is dit stadje grondgebied geweest van een vreemde mogendheid, den hertog van Brunswijk. Dit kwam zoo. Filips II gaf de stad aan Erik van Brunswijk als onderpand in plaats van ‘t losgeld, voor twee voorname gevangenen, tijdens den slag bij St. Quentin. Spanje’s koning bleef steeds in gebreke te betalen. En zoo bleef Brunswijk steeds in ‘t bezit van Woerden, totdat na 69 jaren de Staten-generaal de schuld aflosten en de stad weer “Hollandsch” werd.

Een prachtgevel bezit Woerden in ‘t oude stadhuis (36), dat na restauratie ingericht is tot kantongerecht. Al is ‘t nu een rechtsgebouw, toch behoeft niet meer dienst te doen de steenen kaan aan den voorgevel, herinnering aan de vroegere rechtspraak, toen hier de misdadigers “aan de kaak werden gesteld”. Als zinnebeeld staat in een nis in de topgevel een Justitiabeeld.
Van de Ouden Rijn naar den Hollandschen IJsel met Oudewater en Gouda!
Oudewater (38), ‘t van den IJsel doorsneden stedeke ontving reeds in 1265 stadsrechten van den bisschop Hendrik van Vienden, als behoorende bij Utrecht. Vijftien jaar verpandde een andere bisschop deze plaats aan den Hollandschen graaf en omdat deze verpading nooit werd ingelost, is Oudewater steeds aan Holland gebleven. uit ‘t begin der 17e eeuw herinneren tal van fraaie gevels, in ‘t bijzonder ‘t Kaaspakhuis en de daartegenover staande Waag. (G)
‘t Laatstgenoemde gebouw heeft groote bekendheid gekregen in den tijd, toen men nog aan heksen geloofde. Daar toch werd met een weegschaal en gewicht uitgemaakt of de van hekserij beschuldigde ‘t ook werkelijk was. Vele malen werd op onderscheidene plaatsen van ons land, om welke reden dan ook, een vrouw voor heks uitgemaakt en haar ‘t leven haast onmogelijk gemaakt: door iedereen werd ze immers verafschuwd en geplaagd. in zoo’n geval trok dan de ongelukkige naar Oudewater, waar ze tegen een bedrag van 6 gulden in tegenwoordigheid van eenige schepenen en de gerechtsbode gewogen werd. Daardoor was dan uitgemaakt of de “heks” inderdaad lichter was dan haar gestalte vorderde. in ‘t tegengestelde geval kreeg ze ‘t getuigschrift van haar onschuld. Deze heksenwegerij heeft nog geduurd tot 1729. Een echtpaar uit Meerkerk heeft voor ‘t laatst die proef ondergaan.
Van de oude St. Micaelskerk is in ‘t bijzonder de toren (37) merkwaardig. Deze draagt – wat in Holland bijna nooit, maar in ‘t Noorden van ons land veel voorkomt – een zadeldak. Maar bij deze overeenkomst met de Friesche en Groninger kerken toch nog met een verschil. Niets Oost-West, doch Noord-Zuid is bij Oudewaters toren de richting van ‘t zadeldak. Een andere eigenaardigheid is ‘t uitbouwseltje, een dakvenster, waarin de 20 klokken hangen. Onder de speelklokken, lager nog dan de wijzerplaat, hangt nog een klok. Deed deze vroeger dienst als brandklok, tegenwoordig wordt ze gebruikt bij begrafenissen. Dot klokje klept dan driemaal vóór ‘t luiden der groote klokken en bovendien nog éénmaal er na, als de overledene een vrouw is.

Gouda. Omringd door een zestal dorpen: Haastrecht, Reeuwijk, Stolwijk, Waddinxveen, Gouderak en Moordrecht is deze stad voor den geheelen omtrek het bedrijfs- en marktpunt. In ‘t bijzonder heeft de kaashandel een enorme vlucht genomen. Tot een wereldhandel is deze uitgegroeid. Van de beroemde fabricage der Goudsche pijpen, die in de 18e eeuw haar hoogtepunt bereikte – in 1751 waren er 374 pijpenfabrieken – is niet veel meer overgebleven. Tot enkele inrichtingen is ze thans beperkt. Daarvoor is in de paats gekomen de zoo belangwekkende plateel- en aardewerkindustrie, met haar “Gieterij, Machinale draaierij en Tunnelover”. In dien tunneloven krijgt ‘t vervaardigde aardewerk een plaats op wagens, die zeer langzaam door dien oven gereden worden. De temperatuur daarin stijgt geleidelijk tot ca. 1300° na 16 uur, om dan weer even geleidelijk te dalen. Dit proces duurt 36 uur.
Met de vele schilderachtige grachten, met Stadhuis en Waag, met enkele aardige gevels en poortjes, als die van ‘t Bestedelingenhuis en Weeshuis (40) draagt gouda “een welverdienden naam van mooie Hollandsche stad”. ‘t Stadhuis op de ruime markt in driehoeksvorm, eenaal de moerassige weide in 1395 door de stadsregeering aangekocht van graaf Guy van Blois, heer van Gouda, is een der merkwaardigste Gorische gebouwen van ons land uit ‘t midden der 15e eeuw. Jammer, dat de zijgevels zoo geschonden zijn en ‘t bordes van 1603, hoe mooi op zich zelf ook, niet bij den gevel past. Als overblijfsel van ‘t vroegere rechtswezen bevindt zich aan de achterzijde ‘t steenen schavot, thans als balcon voor de raadzaal dienst doende en waaronder de vreedzame plaats is voor de stille botermarkt.
Van al ‘t “Goudsche” – kaas, kaarsen, pijpen, tot sprits en stroopwafels toe – zijn ‘t meest beroemd de glazen, 44 in getal, vormende de grootste schat van de Sint Janskerk. Deze kerk (39, 41) met haar veel te kleinen toren is de langste van ons land (125 M.). Alleen de St. bavo te Haarlem en de St. janskerk te ‘s Hertogenbosch overtreffen haar in oppervlakte. Zij dateert van 1522, nadat vorige kerken op diezelfde plaats in 1361, 1438 en in 1552 eveneens door brand waren verwoest. het eerste glas, dat de kerk na dien laatsten opbouw ontving, was een geschenk van Utrecht’s bisschop in 1555.
![]() |
![]() |
![]() |
Afb. 37 – Oudewater, toren St. Michaëlskerk | Afb. 38 – Oudewater, oude gevels | Afb. 39 – Gouda, fragment St. Jan |
![]() |
![]() |
![]() |
Afb. 40 – Gouda, poortje | Afb. 41 – Gouda, achter de St. Janskerk | Afb. 42 – Schoonhoven, Lekpoort |
Spedig volgden Filips II, de landvoogdes Margaretha, Willem van Oranje, de voornaamste Hollandsche steden, verschillende aanzienlijke personen dit voorbeeld na en zoo ontstond de schat van gebrandschilderd glas als nergens gevonden wordt. Verschillende kunstenaars, de “glaesschrijvers” van dien tijd, hebben in dien arbeid hun groote bekwaamheid getoond. De gebroeders Dirk en Wouter Crabeth – een veertiental ramen zijn van hun hand – zijn wel de meeste bekende onder hen.
Van de grootste der 37 klokken, die in den toren hangen, zijn er twee, zooals deze zelden of nooit in een klokkenspel voorkomen. Hemony, aan wien ‘t gieten der klokken was opgedragen, maakte bezwaren om ook deze twee, de Cis en Dis te vervaardigen: ze werden toch niet gebruikt. ‘t Werd een heele twist, die hem er zelfs toe bracht een geschrift de wereld in te sturen over “de on-noodzaakelijkheid van Cis en Dis in de Bassen der klokken”, en eindigend met “Zij hangen daar als levend-dood”. Tenslotte heeft hij toch zijn opdracht vervuld. Van den Hollandschen IJsel steken we over naar de Lek, en bezoeken
Schoonhoven. ‘t Regelmatig in ellipsvorm gebouwde stadje op de plaats waar de vlist uitmondt in de Lek, heeft zijn vestingwerken (42) gedeeltelijk herschapen in plantsoenen en daardoor de aantrekkelijkheid verhoogd, die het reeds bezat in de haven, aan beide zijden met linden beplant. Deze plaats is w.s. opgekomen als nederzetting bij ‘t kasteel, dat in 1577 werd afgebroken, maar waarvan men niet met zekerheid kan zeggen, waar ‘t gestaan heeft. ‘t Stadhuis uit ‘t begin der 16e eeuw is sterk geschonden. De oorspronkelijke boogramen heeft men vervangen door de zoo leelijke vierkante vensters en ook de sierlijke dakvensters verwijderd of smakeloos gewijzigd. In ‘t gelukkig gepsaarde doorluchte torentje hangen sinds 1775 de 38 klokken, waarvoor als klokspijs gediend heeft ‘t zevental oude klokken van 1535, aangevuld met ‘t kanon, dat met Olivier van Noort de reis omde wereld heeft meegemaakt van 1598-1601 en sinds dien een plaats gevonden had aan de Oostzijde van de kerk. ‘t Opschrift op de grootste klok vertelt ons:
Mijn scor geloey op reis
Van dapperen van Noord
‘t Klinkt na een lange rust
Thans in een fraay akkoord.
‘t Graf van dezen wereldreiziger, “de vierde na Magelhaan die de geheele aarde is omgezeild”, zooals ‘t grafschrift luidt, wordt gevonden in de St. Bartholomeuskerk. Deze kerk wordt sinds eenigen tijd niet meer gebruikt vanwege ‘t dreigende gevaar van den scheef gezakten toren. Een merkwaardige gevel is die van ‘t Stadskorenpakhuis met de zware omlijstingen van ingang en vensters en ‘t opschrift van den sierlijken wapensteen, dat ons vertelt waarom men dit gebouw stichtte. “Duer ‘t wtvriesen des coorns voerleden waer wt volchde duertijt, ben ick ghebovt tot stadscoorn behovt ter gemeente profijt”.
Over het algemeen heeft R. door de geheele geschiedenis een vrij rustig bestaan geleefd, met gestadig voortschrijdende ontwikkeling, ofschoon enkele perioden van stilstand niet achterwege bleven. omstreeks ‘t midden der 17e eeuw beleefde de stad een grooten bloei met haar 50.000 inwoners, profiteerende van den handel, waarvoor de negen stadshavens ruimte boden aan een duiznedtal schepen. De achttiende eeuw was de tijd der “rustige rust”, zoo verderfelijk voor gestadigen bloei. Eerst in ‘t eind der 19e eeuw wist R.’s energie dit alles weer te boven te komen. Na allerlei moeilijkheden om een geschikten scheepvaartweg van de havens naar zee te vinden, bracht ten slotte de Nieuwe Waterweg de oplossing en van dien tijd af dateert de geweldige vooruitgang, waardoor R. geworden is tot een der allergrootste havensteden der wereld (51).
Van de vele gebouwen noemen we alleen de St. Laurenskerk (43), waarvan de fundamenten in 1412 werden gelegd, terwijl men aan den zwaren toren in 1449 begon. Lang heeft ‘t geduurd voor deze geworden was, wat hij nu is. Telkenmale – tot viermaal toe – werd de bouw onderbroken en weer voortgezet. Zelfs moest de spits van 1621 weer worden afgebroken, omdat deze te zwaar bleek en in plaats daarvan werd de romp verhoogd, die nu tot 62 M. oprijst. Maar een moeilijker geval deed zich voor. op een Zondag in 1650 bij een zwaren zuid-westerstorm, helde het reeds wankelende gevaarte, op te zwakke fundamenten rustend, plotseling ruim 3¼ voet over. Onder leiding van den stadsbouwmeester Persons is toen het, voor dezen tijd ontzaglijk werk uitgevoerd, den toren te schoren en hgeheel nieuwe fundamenten aan te brengen, waarbij hij bovendien nog aan een zijde meer dan een voet werd opgedraaid, met behulp van vijf zware ijzeren kettingen, die bij de uitvoering van het werk meermalen aan stukken sprongen. Dit meesterwerk is in 4 jaren voltooid en heeft ƒ112.770 gekost. De kerk, met haar graftomben voor de zeehelden Witte Corneliszoon de With († 1658) en Egbert Meeuwsz Kortenaer († 1665) bezit bijzondere aantrekkelijkheid door haar nieuwe gebrandschilderde glazen, waarvan het eerst aangeboden werd in 1909 door de Vereeniging voor Vreemdelingenverkeer, al luidt de officieele naam wat langer. Plaatsruimte belet ons meer van R. te zeggen, zoodat we ‘t havenleven stilzwijgend moeten voorbijgaan.
![]() |
![]() |
![]() |
Afb. 43 – Rotterdam, St. Laurenstoren | Afb. 44 – Schiedam, Toren St. Janskerk | Afb. 45 – Delft, Torentje St. Agathaklooster |
![]() |
![]() |
![]() |
Afb. 46 – Delft, Molen aan de Singelgracht | Afb. 47 – Den Haag, Binnenhof | Afb. 48 – Den Haag, ‘t Torentje |
Over Delfshaven (49) in 1886 met R. vereendigd, bereiken we
Schiedam, met z’n merkwaardige gedaante van hoogen driehoek, waarvan de top ligt in de richting van de Schie. Aan dit water heeft S. z’n naam te danken. Deze plaats toch ontstond aan de uitwatering van de Schie in de Maas, waarvan het echter door aanslibbing steeds verder verwijderd kwam te liggen. In dezen tijd weet zij echter door huizenrijen en fabrieken de Maas weder te bereiken langs de lang-gerekte haven. Het Noordelijk gedeelte, dus daar waar Schiedam het breedst is, wordt ingenomen door de leelijke wijken der gelukkig sterk in aantal afnemende branderijen. Maar toch bezit het ook z’n bezienswaardige stadsgedeelten, zooals de Lange haven, de mooi gebogen gracht met deftige huizen, het interessante buurtje bij het Zakkendragershuisje, het wel wat kleine marktplein met het stadhuis en de zoo typische Weezenbuurt (52). De groote St. janskerk, eerst 90 jaren na de grondlegging (1335) gewijd, bezit een zwaren toren van 54 M. hoogte (44). Van de verschillende burchten en kasteelen, die in de lage landen rondom Rotterdam en Schiedam eeuwen geleden gesticht werden is weinig meer over. Heel eigenaardig verheft zich achter de H.B.S. nog ‘t overblijfsel van het eenaal zoo machtige kasteel van Mathenesse. Indrukwekkende brokstukken van muren zijn ‘t van de burcht, die veel heeft geleden gedurende de Hoeksche en Kabeljauwsche twisten, maar telkens hersteld nog tot de 16e eeuw bewoond werd. Het verval voltrok zich eerst recht, toen de heeren van Mathenesse zich te Leiden gingen vestigen. (J)
Als derde Maasstad komt Vlaardingen (53), dagteekenend reeds ten tijde van bisschop Willibrord, die er een kerk stichtte (697). ‘t Is de stad der haringvisscherij, die reeds eeuwen lang de hoofdbron van bestaan vormt. Eigenaardige gebruiken in verband met de haringvangst, hebben er langen tijd geheerscht. Zoo b.v. ‘t volgende. De kerktoren deed dan dienst als uitkijktoren voor de drie torenwachters, die, zoolang ‘t dag was, met verrekijkers gewapend, hun blikken gericht hielden op de Noordzee om zoo spoedig mogelijk te weten of ‘t schip met de eerste haring in aantocht was. Was dit ‘t geval, dan zagen de Vlaardingers de blauwe vlag hijschen hoog op den toren en klonk het vrolijk geroep der jeugd: “een sein op! een sein op!” Weinig belangrijke gebouwen bezit Vlaardingen: de Groote Kerk op ‘t met iepen omringde plein en het Stadhuis, mooier dan dat te Schiedam, met de wapenleeuwen op de dubbele trap en de rustige deuromlijsting. ‘t Wordt bekroond door ‘t beeld der Gerechtigheid. We wenden ons nu naar ‘t Noorden, naar

Delft. Wanneer we de woorden gebruiken van iemand, die deze stad beschreven heeft, dan heeft Delft noch in karakter, noch in aanzien en atmosfeer, zoomin in ons land als daarbuiten, zijns gelijke. Delft kan dan ook op veel schoons en belangwekkends bogen, zoowel in historie als in stedeschoon. Of volgens een ander: “Schilderachtige Hollandsche stad bij uitnemendheid, met zijn smalle belommerde grachten, waarover de teekenachtige bruggetjes zich welven, met zijn talrijke plekjes vol intieme bekoring”(46).
Als weinig Hollandsche steden heeft deze stad een regelmatige aanleg, waarin de rechte lijn kenmerkend is, waarmee bewezen is, dat niet alleen kronkelende straten en grachten schilderachtig stedeschoon vermogen te scheppen (H). Drie eeuwen na ‘t ontstaan begint de bloei der stad, toen ‘t in ‘t begin der 14e eeuw een eigen haven aan de Maas verkreeg. ‘t Bierbrouwersbedrijf was wel de voornaamste bron van welvaart. Wat de “gouden eeuw” aan zoovele Hollandsche steden bracht: een sterke opbloei, heeft Delft gemist, wat wel daaruit blijkt, dat ‘t, niettegenstaande ‘t stapelplaats was der Oost-Indische Compagnie, geen behoefte had aan uitbreiding buiten haar bestaande Middeleeuwsche muren.

Van de vele belangrijke gebouwen noemen we de Oude kerk uit den jare 1240 met haar scheefstaanden toren met vijf spitsen. De loodrechte afwijking is 1.50 M. Tromp en Piet Hein zijn in deze kerk begraven, voor wie beiden een praalgraf is opgericht. De bijna 2 eeuwen jongere Nieuwe Kerk, bezit een slanken toren van 110 M. hoogte, waaraan ruim 100 jaar gebouwd is. In deze kerk bevindt zich de grafkelder van ons vorstenhuis. Boven dezen grafkelder verheft zich ‘t beroemde praalgraf van Prins Willem, door Hendrik de Keyzer vervaardigd.
Van de verschillende beelden wordt in ‘t bijzonder gewezen op de metalen “Faam” met uitgespreide vleugels, hoog 1.70 M. en rustende alleen op de teenen van den linkervoet. ‘t Gewicht bedraagt 2000 K.G. Het koor is enkele jaren geleden gerestaureerd, als nationaal geschenk aan H.M. de Koningin bij haar 25 jarig regeeringsjubileum. Achter ‘t koor zien we ‘t zoo schilderachtige Vrouwenrecht (L). Aan het begijnhof herinnert een enkel poortje, met helaas sterk geschonden relief (K). Van de kloosters is in ‘t bijzonder overgebleven het St. Agathaklooster met de twee vriendelijke binnenplaatsen (45). In de 16e eeuw werd ‘t ingericht tot Prinsenhof. Daar werd ons nog gewezen de plaats, waar Prins Willem door den kogel van Balthasar Gerards doodelijk werd getroffen. Groot was de verwaarloozing, waarin die gebouwen verkeerden in de 19e eeuw. En ‘t was eerst in 1884 bij de viering van den 300-jarigen gedenkdag van ‘s Prinsen dood, dat ‘t plan deed geboren worden om dit gebouw van zoo bijzonderen historische beteekenis, weer in eere te herstellen. Volvoerd werd ‘t ook. Nu is de zaal, waar de Prins gewoond heeft, geen gymnastieklokaal en de “historische trap” geen slordige toegang tot een kazerne.

‘s Gravenhage toont ons ‘t beeld van zoovele steden, die zich in betrekkelijk zeer korten tijd sterk hebben uitgebreid.
De nauwingesloten kern wordt omgeven door een karakterloozen aanleg en bebouwing van straten en wegen uit den tijd, toen aan stadsschoon weinig of in ‘t geheel niet werd gedacht. Eerst buiten den kring zijn de gevolgen te zien, toen daaraan een bijzondere aandacht werd geschonken. In die oude kern vinden we de zoo karakteristieke oude en historische gebouwen. Zeshonderd jaren van groei en bloei heeft dit centrum beleefd en door die historie is ze eerwaardig te midden der nieuw gebouwde stad, al is deze dan ook in oppervlakte zesmaal grooter.
En van dit centrum is ‘t Binnenhof wel de oudste plek en eigenlijke kern der stad. Omstreeks ‘t midden der 13e eeuw stichtte Willem II er zijn gravenpaleis, door Floris V voltooid (M) en waarvoor in ‘t eind dier eeuw de trotsche Ridderzaal werd gebouwd, die nu nog ieders bewondering wekt (47). Deze zaal was de plaats der groote feesten in den graventijd, zoowel als in dien der Republiek. Maar ook de zaal voor de belangrijke vergaderingen. Daar werd Filips II afgezworen en werd in 1651 de Groote Vergadering gehouden. Evenwel, de tijd brak ook aan, dat ze gebruikt werd voor minderen doeleinden: boekverkoopers hadden er hun boekenstalletjes, notarissen hielden er kantoor, de staatloterij werd er getrokken, soms was ze kazerne. Tot eindelijk de restauratie ter hand genomen werd en ze nu dient voor de opening in vereenigde zitting van de beide Kamers der Staten-Generaal.
“De Noordoosthoek van het binnenhof diende oudtijds tot tuin en werd aan de Oostzijde begrensd door een gracht, die in den Vijver uitliep. Op den hoek van de gracht en den vijver werd reeds in 1443 een achtkant zomerhuisje gevonden. Dit zomerhuisje, later verbouwd en van een spits voorzien, is het welbekende “torentje” (48) geworden, waar in 1849 minister Thorbecke verblijf hield en later ook andere ministers hun intrek namen.”
Moesten we iets vertellen van de zoo vele belangrijke bouwwerken, we hadden veel ruimte noodig. En omdat die ons niet verder toegewezen is, eindigen we hiermede ons 2e hoofdstuk.
Volgende hoofdstuk: De steden der Zuid-Hollandsche en Zeeuwsche eilanden