Van de groote rivieren naar het Noorden
ijmegen, het eeuwenoude Noviomagum der Galliërs; verbrand door Claudius Civilis – die eenmaal hier “knarsetandend” stond – op zijn vlucht voor den Romeinschen legeraanvoerder; de oude Keizerstad, een der lievelingsverblijven van Karel den Grooten; “Gelders Lustoord” van thans, de stad waar, als nergens in ons land, de tegenstelling zoo sterk uitkomt tusschen oud en nieuw; de stad, die aan elken oorlog haar deel heeft gehad en “de weeën van den krijg” heeft gevoeld.
Op slechts enkele merkwaardigheden, die Nijmegen zooveel bezit, mogen we wijzen. Uit den Romeinschen en nog vroegeren maar ook lateren tijd, heeft men door opgravingen velerlei gevonden en ondergebracht in het belangrijk museum van oudheden in de z.g. Mariakerk, eenmaal een nonnenklooster, uit de 13e eeuw.
Omstreeks 770 bouwde Karel de Groote hier een prachtig paleis, dat in den loop der eeuwen telkens vernield, ook telkens weer hersteld werd. In 1794 werd het bij ‘t bombardement zoo zeer beschadigd, dat ‘t volgend jaar, ondanks protesten, tot afbraak besloten werd. Alleen de veelhoekige Karolingische Kapel (Aa) en ‘t koor eener in 1155 gesctichte kapel, de z.g. Barbarossaruïne, werd gespaard en liggen thans in een sierlijk stadspark.
Van de 13 poorten – de meeste uit de 15e eeuw en later min of meer verbwouwd – is geen enkele meer over: na 1876 zijn alle gesloopt. Wel bleven enkele deelen der ommuring bestaan, zooals de “Belvedere” en de Kronenburgtoren, die zijn naam gegeven heeft aan ‘t prachtig aangelegde park. Van de vele kerken in Nijmegen is de St. Stevenskerk de oudste. In 1272 gewijd, was deze Gotische kerk eerst in 1456 voltooid. Van den oorspronkelijken bouw is door zoovele veranderingen niet veel meer te herkennen (103 en Bb).
Nijmegen’s omgeving, trekt jaarlijks duizenden bezoekers, die ruimschoots gelegenheid hebben hier lang te vertoeven, willen ze al het schoone bezichtigen: Beek, Ubbergen, Groesbeek, St. Anna en Heumen (104 en Cc).
![]() |
![]() |
![]() |
Afb. 103 – Nijmegen, achter de St. Stevenskerk | Afb. 104 – Nijmegen, houten molen Graafscheweg | Afb. 105 – Tiel, Waterpoort |
![]() |
![]() |
![]() |
Afb. 106 – Zaltbommel, Waterpoort | Afb. 107 – Gorinchem, Dalempoort | Afb. 108 – Culemborg, stadsmuur |

Langs de breedvloeiende Waal voortgaande bezoeken we eerst
Tiel, dat met een oud en historisch verleden als enkele steden van ons land, al heel weinig van dit oude verleden in gebouwen en monumenten bewaard heeft. Vooral heeft het te lijden gehad van de strooptochten der Noormannen, die van de 9e tot de 11e eeuw deze streken zeer onveilig maakten. En niet minder van de tallooze branden, die hier gewoed hebben en waarvan vooral die van 1420 een verschrikkelijke verwoesting aanrichtte: slechts tien huizen en een tweetal kerken bleven gespaard. Een van deze is de St. Maartenskerk, gesticht in de 13e met toren uit ‘t midden der 15e eeuw.
Van de zes poorten, die Tiel eenmaal gehad heeft is de Waterpoort – in 1647 vernieuwd – alleen overgebleven (105).
Zalt-Bommel, ” ‘t aardige, eerwaardige maar stille stadje,” reeds in een oorkonde van 850 genoemd en dus van hoogen ouderdom. Was ‘t in de Middeleeuwen een bloeiende handelsplaats en in ‘t begin der 17e eeuw een belangrijke grensvesting, in latere jaren is ‘t geworden tot ‘t rustig stille provinciestadje met in zijn verschillende gebouwen, evenzoovele herinneringen uit dien vroegeren glorietijd.
De St. Maartenskerk, in 1304 ingewijd, is nog belangrijker door dien hoogen, stoeren toren, waarvan in 1538 de spits door den bliksem vernield, doch nimmer herbouwd werd. Nog een anderen slanken toren, met sierlijken spits bezit het in dien van het Gasthuis, dat in 1528 verbrandde. ook ‘t huis aan de Nonnenstraat, door den beruchten Maarten van Rossum in 1536 gebouwd, is van bijzonderen aantrekkelijkheid. ‘t Is een kleinkasteel met muren van 1½ M. dikte en waarvan de kelders gemeenschap hadden met de naastbijgelegen goederen van den veldheer in het dorpje Rossem. Van de vijf poorten der ommuring rest slechts de Stijgerpoort en de geschonden Waterpoort (106).
![]() |
![]() |
![]() |
Afb. 109 – Rhenen, stadsmuur | Afb. 110 – Rhenen, straatje met toren | Afb. 111 – Arnhem, Sabelpoort |
![]() |
![]() |
![]() |
Afb. 112 – Deventer, gevel “de drie Haringen” | Afb. 113 – Deventer, oud gangetje | Afb. 114 – Deventer, oude vestingtoren |

Gorinchem, waar eenmaal Maas en Waal samen- en onder den naam Merwede verder stroomde. Ook nu nog is deze plaats een vesting, maar zonder de vroegere muren en poorten, waarvan de aardige Dalempoort (107) nog bestaat in de stad en de Waterpoort van 1642, na de slooping van 1893, herbouwd in den tuin van het Rijksmuseum.
Op de markt verheft zich de torenkolos der St. Martinuskerk. Aan deze toren is men omstreeks 1400 beginnen te bouwen, terwijl ‘t bovengedeelte een eeuw jonger is. De tegenwoordige kerk dagteekent van het midden der vorige eeuw: de eeuwenoude kerk was in 1844 jammerlijk gesloopt. Mist Gorinchem dus op zoo droeve wijze dit trotsche bouwwerk, het kan trotsch zijn op dien gevel aan de Gasthuisstraat van het huis Bethlehem uit ‘t jaar 1566: een der fraaiste, rijkstversierde gevels van ons land.
We steken nu over naar de Lek, naar Vianen, ‘t vroeger onafhankelijke stadje met eigen rechtspraak, de vrijplaats voor uitgewekenen. ‘t Stille vergeten stadje. Alleen de Lekpoort is overgebleven van de vroegere verstingwerken. Van het oude slot Batenstein, in 1370 gebouwd, is niets meer bewaard. Bevond zich in ‘t begin der 19e eeuw hier nog de ruïne, thans wijst men in eenige tuinen alleen de plaats, waar ‘t eenmaal stond.
Culemborg. Onder bescherming van het kasteel, waar de heeren van het “onafhankelijk graafschap” resideerden, breidde ‘t stadje zich tot driemaal toe uit, telkens met een nieuwe ommuring. Zoo werden gevormd Binnenstad, Nieuwstad en havenwijk. Van die eerste ommuring, om de binnenstad, bleef de Lanksmeerderpoort gespaard en van die om de Nieuwstad werden na 1841 de vier poorten gesloopt, terwijl slechts een gedeelte van den stadsmuur en ronden toren behouden werd (108).
Aan het marktplein verheft zich het hooge stadhuis van 1534 en in 1822 vernieuwd, terwijl het bordes in 1755 aangebracht is. Dit gebouw kan tot een der merkwaardigste van ons land gerekend worden, al heeft het door verschillende veranderingen niet geheel het oorspronkelijke karakter behouden. Boven den ingang bevindt zich een versiering: een brandende aardbol met een Latijnsch opschrift, waarvan de beteekenis is: “alles zal door het vuur vergaan.”
Van Culemborg dwalen we even af naar Buren (115), het stadje, eenmaal met omgeving een bezitting der Oranjevorsten en waarnaar onze koningin nog altijd den titel gravin van Buren voert, wanneer zij incognito reist. Een bezienswaardigheid van groote beteekenis is het prachtige Weeshuis, gesticht in 1612 door een dochter van Prins Willem I, voor “zes knechtkens ende meiskens”. Het wandelpark is de plaats, waar eenmaal het trotsche kasteel met zes torens en drie ophaalbruggen gebouwd werd, een stichting nog voor het midden der 12e eeuw. Jammer, dat het in ‘t begin der 19e eeuw gesloopt werd. We keeren weer tot de Lek terug en bereiken aan de overzijde over Wijk bij Duurstede met zijn machtigen onvoltooiden torenromp, het oude stadje

Rhenen, dat in 855 reeds genoemd wordt. Het kan roemen op zijn schoone omgeving bij de Grebbe en zijn beroemde Cuneratoren met kerk (110). Deze toren van 100 M. hoogte werd van 1492-1531 gebouwd en kon met de kerk in zoo schoonen vorm worden opgetrokken dank zij de vele giften der bedevaartgangers naar het graf der H. Cunera op het heuveltje aan de Oostzijde der stad. Van de vestingmuren bewaart Rhenen een enkel gedeelte aan de Noord- en Zuidwestzijde met resten van rondeeltorens (109). Ook hier zijn in 1840 het drietal poorten afgebroken.
Arnhem, “de tuinstad van Nederland bij uitnemendheid”, reeds lang voor de tuinstadgedachte bij uitbreiding onzer steden en dorpen ingang vond. Rondom de vesting werden in de 17e en 18e eeuw door verschillende grondeigenaren uitgestrekte landgoederen aangelegd en zoo ontstonden de vele buitenplaatsen, parken en bosschen. Zoo werd als geen enkele stad in ons land Arnhem omgeven door “de groene gordel, welke in wijden boog de stadsbebouwing van oost naar West omsluit,” en waardoor het in de 19e eeuw kon uitgroeien tot de stad der buitenverblijven.
De binnenstad zou, indien de 19e eeuw niet vele oude bouwwerken gesloopt had, kunnen bogen op een groot aantal historische gebouwen en oude kerken, waaraan het tot in de 18e eeuw rijk is geweest. Nu vinden we er slechts enkele van die oude bouwwerken, waarvan we noemen de Groote of St. Eusebiuskerk, het stadhuis en de Sabelpoort (111), het eenige overblijfsel der oude ommuring uit de 15e eeuw, zij ‘t dan ook in de 17e eeuw verbouwd. Met den bouw der kerk werd in 1452 begonnen, maar eerst in 1529 voltooid. Uitweindig bezit zij rijke versieringen en inwendig sierlijke pijlers en steenen stergewelven en onderscheiden grafmonumenten. Onder deze laatste is van bijzondere beteekenis het praalgraf van Karel van Egmond: het zwart marmeren voetstuk met zestien nissen, waarin evenzoovele albasten figuren. Op dit voetstuk het levensgroote beeld van dien laatsten hertog van Egmond, in volle wapenrusting en omgeven door zes leeuwen als schildhouders.
![]() |
![]() |
Afb. 115 – Buren bij het stadje | Afb. 116 – Zutphen, de Berkel |
![]() |
![]() |
Afb. 117 – Deventer, oude binnenplaats | Afb. 118 – Twello, gezicht op het dorp |
![]() |
![]() |
Afb. 119 – Zwolle, huizen aan de Thorbeckegracht | Afb. 120 – Bij Ommen |

Wat al uitstapjes kunnen van uit Arnhem gedaan worden naar de omliggende schoone dorpen, waarvan we hier alleen wijzen op
Huissen, met het zoo schilderachtig kerkje (Ee). Plaatsruimte belet ons van de vele dorpen en steden langs den IJsel ook maar iets te vertellen. Slechts Zutphen en Deventer kunnen we in dit hoofdstuk bespreken.
Zutphen, het centrum eener uitgestrekte welvarende omgeving, dat niet alleen door het natuurschoon der omstreken maar ook door zijn vele oude gebouwen en typische stadsgedeelten (116 en Ff), zeer zeker een bezoek overwaard is. Zee in ‘t kort wijzen we op enkele der merkwaardigste gebouwen.
De Walburgskerk is een zeer belangwekkend en fraai bouwwerk uit de 13e eeuw en belangrijk vergroot in de 15e. Een bijzondere beroemdheid bezit zij in de “Librye”, de oudste bibliotheek, waarvan in West-Europa w.s. geen tweede voorbeeld bestaat. Overdekt met kruisgewelven, door een viertal pilaren ondersteund, bevat zij in ‘t midden twee rijen eikenhouten lessenaars, elk voor twee rijen boeken, terwijl achter ieder van deze zich een zitband bevindt. De oude boeken zijn met een ijzeren ketting verbonden aan een ijzeren staaf, waarlangs die ketting kan schuiven. Langs de muren zijn nog meerdere lezenaars geplaatst.
Van andere merkwaardige gebouwen noemen we alleen: St. Janskerk, Boterhal, de “Latijnsche school”en niet te vfergeten de Wijnhuistoren, gebouwd in 1616, tot een ruïne geworden bij den brand van 1920, maar in 1923 weer herbouwd. Als herinnering aan den middeleeuwschen verstingbouw bezit Zutphen een heerlijk monument in den Drogenapstoren (Dd), uit ‘t midden der 15e eeuw en later genoemd naar den bewoner uit de 16e eeuw, de stadsmuzikant Thonis Drogenap. Sinds 1890 is dit bouwwerk na restauratie, ingericht tot watertoren. Van die vroegere verdedigingswerken bezit de stad betrekkelijk veel interessante overblijfselen, waarvan de z.g. Berkelruïne, een driebogige waterpoort, bijzonder schilderachtig is. ook van die mooie oude gevels is Zutphen rijk voorzien, zooals die van 1549 aan de Zaadmarkt en van 1615 op de Houtmarkt.
Deventer, de stad der nauwe straten (113) en ruime pleinen, in vroeger dagen de stad der vele poorten, en thans in ‘t bezit als weinig andere steden van vele fraaie gevels uit de 17e eeuw, waarvan vooral het huis “in di drie vergulden Herick” uit ‘t jaar 1575 (112) uitmunt. Maar ook die aan de Korte Bisschopsstraat, aan den Brink, aan de Mentstraat en aan de Stroomarkt mogen genoemd.

Van de 18 binnenpoorten der verschillende ommuringen en de 3 buitenpoorten in den vestingmuur van omstreeks 1600 verdwenen er 15 geleidelijk in den loop der tijden. De 19e eeuw zorgde voor de rest. Van de in 1880 gesloopte Buiten-Bergpoort werd het buitenfront herbouwd in den tuin van het Rijksmuseum te Amsterdam. Een der ringmuren leeft nog in herinnering door enkele brokstukken van muren en torens (114), die met zoovele andere hoekjes (117) een bijzondere aantrekkelijkheid oefenen.
In de Waag van 1528 bezit Deventer ongetwijfeld een der merkwaardigste en fraaiste waaggebouwen van ons land. Aan de zijgevels herinneren eenige voorstellingen: in zandsteen uitgehouwen sterren en een man, die in een pot kijkt aan het feit, dat het oudste gedeelte gebouwd is van steenen der gesloopte blokhuizen, door den hertog van Gelder opgericht ter bedwinging der stad en waarvan eene “de Morgenster” heette, maar door ‘t volk “Kijk in de Pot” werd genoemd.
Naast ‘t sombere stadhuis steekt fraai af ‘t vroegere gebouw voor de vergaderingen der gedeputeerde Staten van Overijsel (1632) en thans ingericht tot politiebureau. Drie belangrijk kerken telt Deventer. De 15de eeuwsche Lebuïnus kerk (Gg), met een krypt der vorige kerk uit de 11e eeuw; de op een hoogte gelegen Bergkerk eveneens uit de 15e eeuw, maar met haat beide torens, die zeer eigenaardig niet even hoog zijn, uit de 12e eeuw; ten slotte de kerk van het Minderbroedersklooster, de Broerekerk geheeten, uit de 14e eeuw.
De omstreken bieden gelegenheid te over voor velerlei tochtjes naar de omliggende dorpen als Wilp, Voorst, Twello (118), Bathmen of Diepenveen.
![]() |
![]() |
![]() |
Afb. 121 – Zwolle, de Sassenpoort | Afb. 122 – Hasselt, aan het Zwarte water | Afb. 123 – Oldenzaal, St. Plechelmustoren |
![]() |
![]() |
![]() |
Afb. 124 – Delden, oude beuk Twickelsche bosch | Afb. 125 – Winschoten, toren bij de St. Vituskerk | Afb. 126 – Appingedam, St. Nicolaaskerk |

Zwolle kan sinds 1820 gerekend worden tot de Ijselsteden, toen de verbinding, waarvoor het meer dan vier eeuwen te voren het recht had verkregen, maar niet had kunnen volvoeren door het verzet van de IJselsteden Deventer en Kampen.
Toen in 1230 de beide buurschappen, waaruit Zwolle ontstaan is, stadsrechten ontvingen, werd het eene deel middelwijk voor ‘t grootste deel ommuurd. Ruim 150 jaren later werd aan de Oostzijde een nieuwe wijk toegevoegd. Aan die zijde was de Thorbeckegracht (119) een tijdlang de grens der stad. De vorm van de stad binnen de stadsgracht wordt bepaald door den aanleg van wallen en bastions in de eerste helft der 17e eeuw en waarvan de overblijfselen nog worden aangetroffen (Hh).
De slooping der vestingwallen en poorten, waarvan het drie buiten- en vijf binnenpoorten bezit, werd in 1829 begonnen en zoo vielen deze onder mokerslagen. Alleen de Sassenpoort (121), een der binnenpoorten van 1408, heeft men gelukkig weten te behouden, ook toen in 1877 voorgesteld werd tot afbraak. In tegenstelling met dit voorstel onderging het bouwwerk een grondige restauratie en werd op die voorwaarde een het Rijk overgedragen, dat er nu het archief van de provincie Overijsel vestigde. Door afbraak der naastgelegen huizen is ter wille van het verkeer in 1904 een rijweg gemaakt langs de poort.
In de kerken bezit Zwolle bouwwerken uit de 14e en 15e eeuw. De St. Michaelskerk, uit drie even hooge beuken bestaande, bezit onder veel schoons een prachtig gesneden preekstoel uit ‘t begin der 17e eeuw, maar wist den eenmaal hoogen toren, die na 1548, 1606 en 1669 door den bliksem getroffen te zijn, na die laatsten vernieling niet meer is herbouwd. Tegen de groote kerk aangebouwd in 1614 lijkt de sierlijke voormalige hoofdwacht nog kleiner, dan ze in werkelijkheid is. Toch heeft Zwolle zijn toren. Die van de O.L.Vrouwekerk, de z.g. pèperbusse, vanwege de eigenaardige afdekking in 1828.
Het drukke scheepvaartverkeer naar Zwolle voert langs het Zwarte Water, waaraan
Hasselt gelegen is (122), juist daar waar de eveneens druk bevaren Dedemsvaart in ‘t Zwarte Water uitkomt. Was Hasselt een bloeiend handelsstadje in de 15e en 16e eeuw, ‘t is er nu eenvoudig en rustig, overvleugeld door de zoo nabijgelegen hoofdstad, die bijna al ‘t verkeer en ‘t marktwezen tot zich heeft getrokken. Het stadhuis uit de 15e eeuw met het zoo fraaie gedeelte uit de volgende herinnert aan dien vroegeren bloeitijd.
![]() |
![]() |
Afb. 127 – Giethoorn, doorkijkje | Afb. 128 – Giethoorn, bruggetje |
![]() |
![]() |
Afb. 129 – Hunebed in Drente | Afb. 130 – Nieuw Schoonebeek, boerenwoning |
![]() |
![]() |
Afb. 131 – Hut in Drente | Afb. 132 – Veldhut in Drente |

In ‘t Oosten der provincie Overijsel, ‘t door nijverheid zoo bloeiende Twente, bezoeken we
Oldenzaal met zijn ouden St. Plechelmuskerk (123), waarvan de bouw in ‘t midden der 10e eeuw reeds werd begonnen, maar een eeuw later eigenlijk eerst geeïndigd, terwijl de zuidelijke zijbeuk in ‘t eind der 15e en ‘t koor in ‘t begin der 16e eeuw er aan toegevoegd werd. Een paar aardige gevels van omstreeks 1640 staan aan de Marktstraat.
Voor stedeschoon moeten we echter heusch niet in deze streken zijn, maar wel voor natuurschoon, waarvan er buitengewoon veel te genieten valt: het Reggedal en de Dinkelstreek, Denekamp in ‘t laatste, de Twickeslche bosschen in ‘t eerste (124). Een van de merkwaardigste streken dezer provincie is wel het waterland van Giethoorn, waar elk huis en erf van het twee uur lange streekdorp, een eilandje is, onderling met andere verbonden door de vonders over de dwarsslooten en de eigenaardige hooge bruggetjes (127 en 128) over de “Hoofdvaart”, waar al ‘t verkeer en alle werkzaamheden plaats vinden met behulp van de punters, de spitse schuiten, die niet geroeid maar geboomd worden.
Drente, het land der Hunebedden (129), der veenkolonies (130), der heide, met de soms nog zoo primitieve woningen (131 en 132). Van stedeschoon is in deze provincie met haar enkele steden als vanzelf geen sprake; van oude en trotsche bouwwerken, behalve dan de hunebedden, waarvan er een vijftigtal bewaard zijn gebleven, al evenmin. Ook hier weer is ‘t de schoonheid der natuur, waardoor Drente uitkomt boven andere deelen van ons land. Wat het oude stadje
Koevorden zijn vroegere belangrijkheid schonk, als toegangspunt tot deze streken en vesting, de stervormige omwalling, gebouwd van 1597-1607 als zevenster, is bijna alles verdwenen.
De hoofdstad der provincie, Assen, heeft geen oude historie. Een nonnenklooster stond hier sinds ‘t begin der 13e eeuw. Tot nu in 1602 alle kloosters in het “landschap Drente” werden opgeheven, werd dit gebouw aangewezen als vergaderplaats der Staten. Ook het dagelijksch bestuur van het gewest vestigde er zich en geleidelijk werden meerdere huizen bijgebouwd. Maar nog in 1809, toen koning Lodewijk napoleon het tot stad verhief, bezat ‘t maar 700 inwoners. Het mooiste gedeelte van Assen is de zoo ruime Brink (Jj), met boomen en plantsoenen. Achter het Stadhuis vindt men in het gebouw van het Rijksarchief ‘t overblijfsel van het klooster, de geheel gerestaureerde kloostergang en het Drentsch museum van oudheden. Het 100 H.A. groote stadsbosch is wel het rijkste bezit van het “Drentsche Haagje”, zooals deze plaats wordt genoemd.

Winschoten. Hoewel deze plaats reeds bekend geweest moet zijn in de 12e eeuw, wordt de naam voor ‘t eerst genoemd in een oorkonde van 1391. Van buurt groeide het uit tot vlek met een bevolking, levende van weverij en vischvangst, toen ‘t nog omspoeld lag van de wateren, die de Dollard voortstuwde tot de hooge venen, zuidelijk gelegen.
Werden in den loop der 16e en 17e eeuw versterkingen aangebracht, noodig ter bescherming in die tijden van strijd, na 1672 zijn deze geheel geslecht. Door aanleg en verbetering van verkeerswegen kreeg Winschoten meerdere beteekenis, ging meer en meer in bloei vooruit en werd voor de omgeving ‘t centrum van handel, nijverheid en verkeer. En al staat ‘t niettegenstaande dit alles de stad Groningen een eind ten achter, toch is ‘t “de tweede stad der provincie”. Aan ‘t marktplein staat de St. Vituskerk, een der weinige overgebleven baksteenmonumenten uit de 13e eeuw. In ‘t begin dezer eeuw (1905-1917) is zij gerestaureerd. Eigenaardig staat de toren (125), waarschijnlijk van een ander gebouw, op aanmerkelijken afstand van de kerk. ‘t Stadspark dateert in zijn eersten aanleg van 1826.
Niet ver van W. ligt ‘t dorpje Heiligerlee met de bekende klokkengieterij en het standbeeld, ter herinnering aan ‘t sneuvelen van “Graaf Adolf” in den eersten slag van den Tachtigjarigen oorlog, den slag bij Heiligerlee.
Appingedam, een der belangrijkste plaatsen, oudtijds ook als vesting, van de provincie. Dreef ‘t reeds in ‘t begin der 13e eeuw handel op de Wezer, als handelsplaats werd het, evenwel na een merkwaardig langen strijd ten slotte sterk overvleuegeld door Groningen. De Kruiskerk, die voor 7 eeuwen gebouwd werd, is door geleidelijke verbouwing thans een hallenkerk (126). Naast die kerk, maar vrij er van, stond de fraaie toren, die in 1835 vervangen werd voor “een wanproduct, dat zijn weerga nauwelijks kent”. Tegen dien ouden toren was in 1630 aangebouwd een Raadhuisje met Waag, thans nog bestaande. In den voorgevel zijn aangebracht het beeld van Justitia benevens eenige Latijnsche opschriften.

Groningen, de wel bestreden doch onoverwonnen marktplaats gedurende vele eeuwen van de geheele provincie Groningen en van een goed deel van Friesland en Drente en bovendien; de derde handelsstad van ons land; de vijfde stad met meer dan honderduizend inwoners, en als leverancier van daar verschenen schoolboeken ongetwijfeld nummer een.
Ontstaan uit een Saksische nederzetting op een uitlooper van de Hondsrug, werd deze in 1046 met en als onderdeel van het oude Drente door den keizer van Duitschland weggeschonken aan den bisschop van Utrecht. Tusschen dit jaar en ‘t begin der 15e eeuw ligt de eeuwenlange strijd, waarin Groningen zich van dorp tot stad wist te ontwikkelen en te erkennen: bij ‘t verdrag van 1405 gaf Utrechts bisschop ten sloote zijn rechten betreffende bestuur en heerschappij prijs. op eigen bloei bedacht, verkreeg de stad die ten koste van de omgeving, de Ommelanden, door zijn stapelrecht. Al ‘t koren in de Ommelanden verbouwd, mocht alleen te Groningen op de markt gebracht worden ten verkoop; en omgekeerd, geen ander dan Groningsch bier mocht in de Ommelanden bij tapmaat verkocht worden. ook de hoogere rechtsmacht in de omliggende gebieden wist de stad, zij ‘t niet zonder veel moeite, tot zich te trekken.
De 2e helft der 15e eeuw kende Groningen op zijn machtigst. Toen meende ‘t zijn heerschappij ook te kunnen vestigen in ‘t door partijschappen verscheurde Friesland. Daardoor werd ‘t echter gewikkeld in een positie, waardoor zijn macht verminderde en het ten laatste in 1536 Karel V als heer moest erkennen. De volgende eeuwen brachten door de krachtige handhaving van het “stapelrecht” een eindeloze reeks van processen, eerst eindigend in 1795, toen aan de heerschappij van Groningen over het omliggende gebied een einde kwam en de “stapel” ophield als “recht” te bestaan.
Van beter gehalte dan die processenstrijd, was die van de 17e en 18e eeuw op de woeste veenstreken in het oosten der provincie. in die eeuwen vond de energie der stad een arbeidsveld in de ontginning dezer gebieden. Zoo zijn de Veenkoloniën, later bloeiende industrie- en landbouwstreken, ontstaan en zoo onderscheidt als gevolg van dien ontginningsarbeid Groningen zich door zijn aanzienlijk stadsbezit van alle andere steden van ons land.
![]() |
![]() |
![]() |
Afb. 133 – Beers bij Leeuw, poort van de Unia-State | Afb. 134 – Franeker, poortje St. Maartenskerk | Afb. 135 – Franeker, Korendragershuisje |
![]() |
![]() |
![]() |
Afb. 136 – Harlingen, groote kerk | Afb. 137 – Sneek, Waterpoort | Afb. 138 – Sneek, St. Maartenskerk |
Een typische oude handelsbuurt vormen het Schuitendiep en het Binnen_Damsterdiep met de oude poortwachterswoning (Ll). ‘t Meest trotsche bouwwerk is de 96 M. hooge Martinitoren. Zijn voorganger “wiert anno 1465 op den anderen dag na Paschen door vreeslijck onweder van donder en blixem, in den nieuwen toren slaande verbrant; ende in ‘t jaar 1468 middel in de somer bij nachte viel de geheele reste van den nieuwen toren.” Reeds in ‘t volgende jaar begon de opbouw, die in 1482 gereed kwam. ‘t Klokkenspel is van Frans Hemony (1664). De kerk zelf, oorspronkelijk een kruiskerk met smalle zijbeuken, dateert van omstreeks 1220. Na 1450 is ze vergroot en uitgebouwd tot hallen-kerk.
In 1923 en ’24 zijn in het koor een veertiental fraaie muurschilderingen blootgelegd. Bij den toren staat de gerestaureerde “Hoofdwacht” uit ‘t midden der 15e eeuw, dat met het “Goudkantoor” de trots van Groningen uitmaakt. Dit “Goudkantoor” van 1635 was eertijds belastinggebouw, waaraan nog herinnert ‘t Latijnsche opschrift in den gevel, beteekenend: “Geef den Keizer, wat des Keizers is.”
Volgende hoofdstuk: Van ‘t noorden naar ‘t midden van ons land langs de Zuiderzee