Bont zandoogje – Pararge aegeria
Het Bonte Zandoogje is een regelmatige gast in onze tuin, de vlinderstruik is een geliefde plaats voor deze vlinder.
Nederlandse namen
- Bont zandoogje
Wetenschappelijke namen:
- Pararge aegeria (Linnaeus, 1758)
- Satyrus aegeria
- Pararge egerides
- Pararge occidentalis
- Pararge pallida
- Pararge egeria
Uit Vlinderwereld, uitgebracht in 1899 de volgende tekst:
Ook al weer een grasliefhebber, deze Pararge, wier rups op onze afbeelding zich aan een grasplantje hecht. Zij is dofgroen met kleinen ronden kop, heeft een donkergroene rugstreep tusschen twee geelwitte lijnen en gelige stigmata of luchtopeningen. Zij is vrijwel vlugger met hare ontwikkeling klaar dan die andere Z a n d o o g j e s, de langzame Epinephele’s, want we hebben hier twee generaties, één die in April en één, die in Juni volwassen is. Als ze zoo ver is, hecht de rups zich met spinsel vast aan haar staarteinde, laat den kop hangen in den echten zin des woords, niet alleen in dien figuurlijken zin, waarin alle rupsen het doen tegen den tijd hunner successievelijke vervellingen, en wordt tot een geelachtige groene pop. Als de vlinders van de zomergeneratie wat laat zijn, overwinteren de rupsen, anders brengen ze ook wel als pop den winter door, en dan kunt ge al vroeg in ’t voorjaar het B o n t e Z a n d o o g j e zien vliegen.
Bont is hier wel cum grano salis op te vatten, niet ten minste in de bij een vlinder meest gewone betekenis van een kleurrijke vlindersoort. Een niet zeer helder vaalbruin is de grondkleur van het viertal vleugels, maar wel in bonte afwisseling staan er de lichtgele kantige vlekken op geteekend, niet verschillend hier bij mannetjes en wijfjes, al kan men de beide geslachten toch eenigszins onderscheiden aan den meer spitsen vorm der voorvleugels van de mannelijke individuen. Als brave Satyride heeft Pararge egeria zijn zwarte oogen en hij heeft er vele, één mooi ziend oog, half-geelomzoomd in de voorvleugelpunt en vier soms vijf langs den sierlijk getanden rand der achtervleugels, alle met volledige gele omlijsting, maar wat kantig van vorm door de aderen, die er langs loopen.
Die aderen vertoonen in de voorvleugels ook bij de Pararge’s eene aanzwelling; de subcosta of binnenvoorrandsader e de cubitus, de onderste middenader, die zooals men weet, de middencel van onderen begrenst, zijn bij den wortel blazig gezwollen, rijkelijker met lucht gevuld dan de andere aders, die ’t vlindertje bij ’t verlaten der pop alle zoo zorgvuldig van de noodige lucht voorziet. De onderzij van dezn vlinder is bleeker; ’t voorvleugeloog helder, maar in de grauw gemarmerde achtervleugels zijn de vijf of zes witte stippen in vage, donkere omlijsting gevat.
In het Verkade plaatjesalbum De bonte wei staat bij een afbeelding van Jan Voerman Jr. de volgende tekst:
Toch kan het bij ons ook nog al schikken, maar die vlindertjes van de wei zijn op enkele uitzonderingen na lang zoo bont en kleurig niet als de vlinders van wegzoom en boschkant, zooals de vanessa’s en page’s. Ze zijn meest bruin en geel van kleur, hun voornaamste sieraad bestaat hierin, dat ze op de vleugels een of meer ronde zwarte vlekjes hebben met een wit kerntje in ’t midden, soms ook met een kringetje er om heen en aan deze bescheiden tooi hebben ze den naam van zandoogjes te danken. ’t Is heusch de moeite wel waard, ze te leeren onderscheiden.
Eén soort is er, die heeft niet minder dan vier duidelijke oogjes op de achtervleugels en nog twee op de voorvleugels en ’t lijkt ons volkomen in den haak, dat een zoo veeloogig vlindertje in vele talen den naam van argusvlinder draagt. Hij houdt van licht en zon en is waarschijnlijk in verband daarmee meer oranje dan bruin, in tegenstelling met zijn verwant, het bonte zandoogje, die van de schaduw houdt en somberder van tint is, terwijl hij zich meestal tevreden moet stellen met niet meer dan een drietal oogjes op elken achtervleugel. ’t Moet echter gezegd worden, dat de oogjes vaak weer heel mooi met wit zijn omzoomd.
De andere zandoogjes moeten het met nog minder oogjes stellen, althans op de bovenzij van de vleugels. Het koevinkje heeft er nog vier,op elke vleugel een, soms zelfs tweemaal zoveel, maar het bruine en het oranje zandoogje kunnen meestal op niet meer bogen, dan op één oog op elken voorvleugel.