Houtduif – Columba palumbus

Houtduif - Columba palumbus

 

De houtduif is een bekende vogel, zeker in onze tuin. En als het winter is peuzelt een duif binnen een kwartier het rantsoen voor een hele dag op waar de kleinere vogels (mezen, vinken, e.d.) de hele dag mee doen.

 

 

Houtduif - Columba palumbus
Links: mannetje – midden: jong vrouwtje – rechts: vrouwtje.

 

 

In het Verkade plaatjesalbum Herfst beschrijft Jac. P. Thijsse de jongen van de houtduif:

Houtduif - Columba palumbus

Als de herfst begint, dan leven de meeste dieren in vroolijkheid en overvloed. Eigenlijk behoeft er niet een meer hard te werken. De groote zorgen zijn voorbij. De vogels hebben hun jongen de wijde wereld ingestuurd en alleen een enkele eigenwijze houtduif heeft in de Meidoorns weer eens een nieuw nest gemaakt en verzorgt daar een paar leelijke jongen, terwijl de erwten al lang van den akker zijn.

 

 

In het determineerboekje Zien is kennen! vinden we de volgende afbeelding en begeleidende tekst:

Houtduif - Columba palumbus

Volksnamen: Koolduif, Woudduif, Houtkropper, Schot.

Volwassen kleed: Zie afbeelding; nek met paarse en groene glans en twee witte vlekken. Spiegel en vleugelboeg tot aan het polsgewricht wit.

Jeugdkleed: Ongeveer als volwassen kleed, nek zonder glanzen en zonder witte vlekken.

Broedgegevens: April (soms nog vroeger) tot eind-September, ook nog wel in October. In de regel 2 glanzend-witte, doorschijnende eieren. Broedduur ± 16 dagen. Twee, soms drie broedsels per jaar. Broedvogel van geheel Europa, oostelijk tot Perzië.

Nadere bijzonderheden: Het geheele jaar door zeer talrijk, vooral in het najaar, wanneer noordelijke vogels doortrekken. Overwinteren ook vaak in groote troepen. Broedt algemen in bosschen en parken: de laatste jaren algemeener in de steden, in boomen, tusschen klimop, zelfs in muurgaten en goten, op de Waddeneilanden ook op de grond. De vogels in de steden zoeken op straat vlak voor onze voeten hun voedsel, terwijl ze daarbuiten, luid vleugelkleppend, reeds op groote afstand opvliegen. Gelijkt door de lange staart in de vlucht op een afstand wel wat op een Torenvalk. De voor de vleugelboeg uitstekende kop en hals, en ook een gedeelte van de borst, sluiten verwarring uit. In de vlucht valt een breede, witte dwarsband over de vleugel op. De baltsvlucht is rijzend en dalend. Roept een droomerig, eenige malen herhaald: “roe-koe-koe, koe-oe”, met tot slot een een kort: “oe”.