-
Couperus – Het snoer der ontferming
In mei 1921 wordt aan Louis Couperus gevraagd om een reis door Azië te maken en hiervan wekelijks verslag te doen in de Haagsche Post. Een van de landen die hierbij wordt aangedaan is Japan.
Aangezien Couperus niet bekend is met dit land leest hij er boeken over en verdiept zich in de legenden, kunst en gewoontes van het land.Na eerst Java en China aangedaan te hebben komt hij samen met zijn vrouw in maart 1922 in Japan aan. Hij blijkt een slechte periode getroffen te hebben met slecht weer. Ook wordt Couperus ziek en kan daardoor minder van het land zien dan hij had gehoopt. Ondanks zijn ziekte heeft hij wekelijks zijn stukken naar de Haagsche Post gestuurd die ook werden geplaatst.
Het stelt hem ook teleur dat het land in sneltreinvaart aan het moderniseren is. Hij dacht het land aan te treffen waarover hij voor zijn reis over had gelezen, maar niet meer bestaat.
Pas in juli 1922 kan hij zijn reis weer vervolgen en wordt afgesloten in augustus 1922.Vanaf januari 1923 begon hij aan de literaire verwerking van zijn reis door Japan. Hij herschreef bestaande legenden en toneelstukken met wat hij zelf had gezien, aangevuld met delen uit de boeken die hij vooraf aan zijn reis had gelezen en prenten van Japanse kunstenaars. De verhalen die hij toen heeft geschreven zijn opgenomen in dit boek, compleet met de afbeeldingen en teksten uit bronnen die zijn gebruikt.
Een prachtig en compleet boek en verplichte kost voor iedereen die is geïnteresseerd in Japan en Japanse cultuur.
Meer informatie over het boek: Louis Couperus – Het snoer der ontferming
-
Thoreau – Wandelen
Deze voordracht, die Henry David Thoreau op 23 april 1851 voor het eerst in Concord houdt, wordt na zijn dood op 6 mei 1862 voor het eerst gepubliceerd in het The Atlantic Monthly in bijgewerkte vorm nadat de tekst op meerdere spreekbeurten is voorgedragen.
Wandelen gaat over twee onderwerpen die Thoreau na aan het hart liggen, wildheid en wandelen.
Met wildheid bedoelt hij het behoud van de natuur, maar ook het behoud van oerinstincten. Het verbaast hem dat mensen hele dagen kunnen werken in moeilijke omstandigheden, naar bed gaan om de volgende dag weer aan het werk te gaan, zonder de behoefte aan frisse lucht. Er volgen voorbeelden van dieren die nog altijd sporen van hun oerinstinct hebben behouden, terwijl de mens dit volledig kwijt is. Hij verafschuwt dan ook het gebruik om tuinen en erven af te rasteren waardoor het rondstruinen door de natuur aan banden wordt gelegd.
[…]de dag dat het aantal hekken toeneemt, dat er toegangspoorten of andere ingenieuze manieren worden bedacht om mensen tot de openbare weg te dwingen, en dat wandelen over Gods land eigenlijk betekent dat je de grond betreedt van een of andere landeigenaar.
Met wandelen bedoelt hij het echte wandelen of kuieren. Niet het voortbewegen van punt A naar B of het volgen van wandelpaden die al vastliggen, maar het echte lopen door de wilde natuur met het risico op verdwalen.
Als je in staat bent om afscheid te nemen van je vader en je moeder, van je broer en je zus, van je vrouw en je kind en je vrienden, wetende dat je ze nooit zult terugzien, als je je schulden hebt betaald, je testament opgemaakt en al je zaken geregeld, en je een vrij man bent – dan ben je klaar voor een wandeling.
Hij gebruikt de term wandelen ook om in je gedachten te kunnen verdwalen – waar je zijpaden in kunt slaan die je niet kent. Dat hier wildheid bij nodig is om niet in ingesleten denkpatronen terecht te komen ziet hij als een pré.
Meer informatie over het boek: Henry David Thoreau – Wandelen