Deshima
eze haikubrief gaat over de tijd dat Nederland voor de kust van Japan een kleine handelspost bemande, terwijl Japan voor de rest van de wereld verboden gebied was, op de Chinezen na, die in de buurt van de Nederlanders een eigen handelspost hebben gehad.
Juni 1983 verschijnt er als bijlage in een krant ‘Meulenhoff Japan krant’, waarin Frits Vos, hoogleraar in de Japanse en Koreaanse letterkunde een artikel over Deshima heeft geschreven. Dit artikel zal grotendeels gevolgd worden omdat het op internet voor de meeste Nederlandse, Engelse en Japanse websites als bron is gebruikt. Aanvullingen heb ik in de bestaande tekst her en der verwerkt.
In 1639 sloot Japan zich af voor het verkeer met de buitenwereld. Gedurende ruim twee eeuwen was het slechts de Nederlanders en de Chinezen toegestaan handel te drijven op Japan.
De Nederlanders bezaten vanaf 1641 een factorij op Deshima, een kunstmatig eilandje met de afmeting van ongeveer twee voetbalvelden in de baai van Nagasaki, die onder leiding stond van een opperkoopman of opperhoofd – zoals zijn officiële benaming luidde.
De Chinezen, die zich eerst vrijelijk in de stad hadden mogen vestigen, werden in 1688 in een eigen nederzetting geconcentreerd.
Ondanks deze beperkingen was Deshima een populaire standplaats onder VOC werknemers. Een van de redenen hiervoor was dat de Japanners toestemming gaven voor persoonlijke, gelimiteerde handel. Hierdoor waren ze in staat extra inkomsten te genereren, wat op kon lopen tot twintig keer hun normale salaris. De kapitein – het hoofd van de factorij verdiende standaard 1200 gulden per jaar, maar dit kon door de extra inkomsten oplopen tot 30.000 gulden per jaar.
Slechts eenmaal per jaar, later eens in de vier of vijf jaar, mochten onze voorouders Nagasaki verlaten voor een zogenaamde hofreis naar Edo, het huidige Tokio, waar zij eer bewezen aan de shogun, de militaire heerser van feodaal Japan en hem geschenken brachten, die vaak van tevoren besteld waren voor het voorrecht op Japan handel te mogen drijven.
zelfs de kapitein
buigt diep voor uw bewind
dit voorjaar
Bashô
Dit vers is geschreven in het voorjaar van 1678. Op nieuwjaarsdag was de kapitein bij de keizer en kwam van zijn paard en maakte een buiging voor de keizer, De letterlijke vertaling van de laatste regel is eigenlijk ‘Lente onder uw bewind’.
De gewone Japanners waren nieuwsgierig naar de komo (roodharigen), zoals de Nederlanders genoemd werden, op de afbeelding van Hokusai rechtsboven op deze pagina is te zien hoe ze een glimp proberen op te vangen van de Nederlanders als ze op bezoek zijn aan het keizerlijke hof.
Zelfs Hollanders
komen naar onze bloesems –
zadel een paard.
Bashô
De onderliggende gedachte is: ‘Als zelfs barbaren gepakt en gezadeld naar Edo komen, wil ik niet achterblijven.
Bovenstaande haiku heeft Koning Willem Alexander in 2014 voorgelezen tijdens een staatsbezoek aan Japan.
Tot Osaka reisde men voornamelijk over zee, daarna over land langs de Tôkaidô, de beroemde heirweg tussen Kyoto en Edo, waar veel moois te zien was:
De lippen van de Hollanders
zijn wel verschrikkelijk dun
bij het zien van de Fuji…
De dunne lippen van de buitenlanders leken nog dunner, wanneer zij onder de indruk van de heilige berg waren. Wellicht openden zij ze slechts om onbegrijpelijke klanken van bewondering voort te brengen.
Dat de Hollanders ook door hun gedrag en geschenken voor de keizer soms aandacht trokken en allerlei problemen schiepen behoeft geen nader betoog:
De Hollanders –
je lacht je een ongeluk,
als er geen tolken zijn
Westerse maaltijd;
elke schaal en ieder bord
godbewaarme, is rond
Jûgoya
Het dagelijks bad van de Japanners werd door vele Compagniesdienaren waarschijnlijk als ongezond beschouwd:
Gaan de Hollanders
naar het kasteel van de shôgun,
dan zwermen vliegen hen na.
Groot Japan–
ook een buitenlander woont
de eindejaarsdienst bij
Issa
‘Groot Japan’ van de eerste regel is een vertaling van de eerste regel van het Japanse volkslied uit die tijd. In 1793 bezocht Issa de haven van Nagasaki, waar hij wellicht voor het eerst een buitenlander, hoogst waarschijnlijk een Nederlander, heeft gezien.
fladderend, ganzen
schrijven een lijn in de lucht –
komisch Hollands schrift
Nishiyama Soin
In de achttiende eeuw begon men in Japan steeds meer belangstelling te krijgen voor de westerse wetenschappen, die door middel van de Nederlandse taal bestudeerd werden:
Ik studeer vlijtig
de Hollandse wetenschap
door haar pillen te slikken.
De zojuist geciteerde dichter nam de studie blijkbaar niet zo serieus op.
Men zou denken dat de Japanners met hun ingewikkeld schrijfsysteem het Romeinse schrift maar zeer simpel zouden vinden. Het tegendeel is waar en fraai vonden zij het zeker niet:
Hoe je er ook naar kijkt,
het Hollandse schrift
blijft toch maar kroeshaar
Krul of kroeshaar werd in het oude Japan als ‘beestenhaar’ beschouwd.
Door te kwijlen
schrijft hij Hollandse letters –
onze goeie os
Een snaar van de shamisen
knapt en wat heb je dan?
Het Hollandse schrift…
Een shamisen is een driesnarig tokkelinstrument.
Hollandse letters:
Ingegeven door de aanblik
van parende slangen
Het ‘keukenmeidenpootje’ werd zelfs met ons schrift vergeleken – en niet alleen het onze:
Een ware kruising
tussen Hollands en Sanskriet:
de brief van de meid.
Reeds in 1639 waren vrijwel alle Nederlanders, gehuwd met Japanse vrouwen, met hun gezinnen uitgewezen. Sindsdien was alleen de omgang met publieke vrouwen toegestaan. Deze ‘openbare joffers’ woonden in de wijk Maruyama en werden verdeeld in drie categorieën: Oranda-yuki, Kara-yuki en Nihon-yuki (respectievelijk zij, die naar de Hollanders, de Chinezen en de Japanners gaan). Dat dit onderscheid niet altijd opging, blijkt uit de volgende senryû:
De luizen in Maruyama
bijten Japanners en Chinezen
met dezelfde geestdrift.
In het begin gingen de meisjes telkens voor één enkele nacht naar Deshima, later was hun een verblijf van drie dagen toegestaan en tegen het eind van de achttiende eeuw kwam een ‘vijf-dagenstelsel’ in zwang. De Japanners observeerden dat de charmes van deze dames zeer gewaardeerd werden en soms zelfs niet ongevaarlijk voor het moreel van hun begunstigers:
De meisjes van plezier
uit Maruyama kunnen
zelfs schepen doen kapseizen!
Een keisei – een van de vele woorden voor publieke vrouw – is eigenlijk een vrouw, die door haar schoonheid stadsmuren doet ineenstorten. Door de dominees van de VOC, die – zelf niet op Deshima toegelaten – ijverden voor de verdrijving der keisei van het eiland, werden zij ‘Keesjes’ genoemd.
En geen wonder, want:
De klanten van Maruyama
hebben wat achter de rug:
dertienduizend mijl.
Volgens Japanse berekeningen was Nederland 12.900 ri van Japan verwijderd.
Eenzaamheid en verveling werden door de ‘Keesjes’ verdreven, maar vaak kwamen ook min of meer duurzame relaties tot stand:
De liefde in Maruyama
overbrugt zelfs een afstand
van dertienduizend mijl.
De betrekkingen tussen onze voorouders en hun vriendinnen bleven dan ook niet altijd zonder gevolgen:
In Maruyama
worden hielloze baby’s
zelden geboren.
De Japanners dachten dat de Nederlanders geen hielen hadden en daarom hakken aan hun schoeisel bevestigden.
In Maruyama
zijn vrouwen, die het leven
schenken aan koralen.
Dit slaat op de exotische ogen van de half-Japanse kinderen.
De stereotypen, die zo vaak aangetroffen worden met betrekking tot vreemde volken en rassen, deden ook opgeld in Japan. Zo werd van de Hollanders verondersteld dat zij over fenomenale seksuele vermogens beschikten, die zij dankzij geheimzinnige medicijnen nog hoger konden opvoeren:
Hoe probaat toch werkt
de Hollandse minnedrank:
mijn liefje kronkelt…
De Oranda-yuki waren ‘chique’ meisjes, die zich in hun gedrag duidelijk onderscheidden van hun ingetogen zusters. Zij mengden Nederlandse en Maleise woorden in hun conversatie, schudden handen en gaven kussen (umakuchi, ‘lekkere monden’). Zij droegen armbanden en met edelstenen bezette ringen, dronken koffie en aten chocolade. Het nadeel van het eventueel gebruik van westerse kleding wordt treffend uitgedrukt in de volgende senryû:
Het keurslijfje,
waarnaar men in Maruyama grijpt,
zit met knopen dicht.
an vele opperhoofden en artsen op Deshima zijn de vriendinnen met name bekend. Beroemd als geleerde en minnaar was Hendrik Doeff (1777-1835), dertien jaar lang (in de napoleontische tijd!) opperhoofd, onder wiens toezicht een Japans-Nederlands woordenboek werd samengesteld.
Laat mij je armen,
snel als bliksemschichten, lenen
als hoofdkussen op mijn reis.
Deze haiku zou van Doeff zijn, nadat hij op een hofreis een meisje razendsnel tofu zag snijden.
Hij was ook de enige Nederlander, die ooit een haiku dichtte voor een Japanse verzameling:
harukaze ya
amakoma hashiru
kokakebune
Een lentebriesje –
her en der reppen ze zich:
de zeilscheepjes.
Hij had een dochter bij een zekere Sono’o, terwijl een andere keisei, Urûno, hem een zoon schonk. Tot zijn grote teleurstelling gaven de Japanse autoriteiten hem geen toestemming zijn zoon, Jôkichi, mee naar Nederland te nemen. Vóór zijn vertrek uit Japan (1817) echter nam hij maatregelen voor het levensonderhoud van Jôkichi en diens moeder.
Een afscheid in Maruyama
betekent een verwijdering
van dertienduizend mijl
Zo kunnen wij vaststellen dat Puccini’s Madame Butterfly (1904) vele voorgangsters moet hebben gehad. Met haar konden zij zeggen: ‘Te veel zuchten heb ik geslaakt en te strak heb ik in de verte gestaard’.
Maruyama –
waar vrouwen brieven krijgen,
die voor hen onleesbaar zijn…
Bronnen:
- Meulenhoff Japan krant, juni 1983, 8 bladzijden. Een artikel van Frits Vos (2 bladzijden)
- De website https://breathhaiku.wordpress.com/tag/japanese-haiku-about-the-dutch/
- Vuursteen Herfst 2001: Een Chinees, een Hollander en haiku (2)
- meerdere websites voor haiku’s en afbeeldingen.