Gewone Hertenzwam – Pluteus cervinus

Gewone Hertenzwam

 

De Gewone Hertenzwam is bekend onder de volgende wetenschappelijke namen:

  • Pluteus cervinus
  • Hyporhodius cervinus
  • Agaricus cervinus

 

 

Gewone Hertenzwam

 

 

In het boekje Eetbare en Vergiftige paddestoelen wordt de Gewone Hertenzwam als volgt omschreven:

Gewone Hertenzwam

Agaricus pluteus. Men leze in plaats dezen naam pluteus cervinus, het R e e k l e u r i g e S c h i l d, daar de zwam tot het geslacht Pluteus behoort, welk woord, zooals wij eerder zagen, s c h i l d beteekent, terwijl de soortnaam cervinus, van cervus, hert, op de kleur van den hoed doelt. Deze kleur is intusschen vaak donkerder dan de figuur aangeeft, niet zelden grauw zwart-bruin, terwijl de steel in den regel lichter van kleur is, meest grijs met zwarte streepjes bezet.

In onderscheiding met kleinere soorten van Pluteus, is de steel van dezen, die soms meer dan 10 cM. hoog kan worden, niet hol; overigens gelden ook voor dit R e e k l e u r i g S c h i l d de kenmerken van het geslacht: dat de sporen rozerood of zalmkleurig zijn, er geen beurs of ring aan den steel te vinden is en de plaatjes geheel vrij staan. De laatste zijn eerst witachtig en worden later, bij de ontwikkeling der sporen lichtrood. De zwam is bij ons niet zeldzaam en groeit meest op den grond dicht bij doode boomstammen.

 

 

In het boek De paddenstoelen van Nederland staat de volgende omschrijving:

Gewone Hertenzwam - Pluteus cervinus

Pluteus cervinus (Schaeff.) afgeleid van cervus of hert, n.a. der kleur van den hoed.

De hoed is vleezig, klokvormig, dan bol-vlak, roestkleurig, licht bruin, soms geelwitachtig, donkerder in het midden, in vochtigen tijd kleverig, glad, onbehaard, dan geschubd en vezelachtig, 6 à 10 cM. breed.

De steel is gevuld, later hol wordend, van beneden naar boven dunner wordend, wit, vezelig, met zwarte of zwartachtige streepen, slank, gewoonlijk even lang of iets langer dan de diameter van den hoed.

De plaatjes zijn vrij, talrijk, breed, buikig, eerst vuil witachtig, dan bleek rosekleurig.

Het vleesch is zacht en wit, riekt sterk, is flauw van smaal.

Aan de voet van boomstammen en op stronken, meestal allen van Juni af, overal te vinden.