Herculesje – Selenia dentaria
Er is éém Nederlandse naam bekend en dat is Herculesje. Bij de wetenschappelijke namen heb ik er vier gevonden:
- Selenia dentaria
- Ennomos dentaria
- Selenia bilunaria
- Ennomos illunaria
Uit Vlinderwereld komen de volgende afbeelding en tekst:
Onder de vlinders van spanrupsen, die in ’t begin van Augustus van ’98 menigen avond op onze lamp kwamen aanvliegen en die men ook in Mei kan aantreffen, want er zijn jaarlijks twee generaties, behoorde ook deze Selenia. Het is voor een spanner nog al een groot vlindertje, slank van lijf en met vrij lange sprieten, bij het mannetje sterker gekamd dan bij het wat grootere wijfje. De palpen zijn ook nog al lang, en een weinig opgericht en van boven ligt er tegen een kort kuifje van haren, die op het voorhoofd gezeten zijn. De kleur, zoowel van het lichaam als van de vier vleugels is bruingeel, meer of minder donker geschakeerd, ook aan den onderkant, doch daar is alles wat meer donker, terwijl aan weerszijden de voorvleugels aan den voorrand eigenaardig wit bestoven zijn, alsof het diertje aan een pas gewitten muur zijn vleugels had besmet. Het beste kenmerk is echter de donkere afgeronde punt, het drietal donkere dwarsstrepen op de voorvleugels, looopende van den voorrand, waar ze een beetje breed zijn, al smaller wordende naar den binnenrand, terwijl de middelste het breedst, het meest gebogen, maar het minst scherp begrensd is.
Deze teere kapel heeft den naam H e r c u l e s j e gekregen, omdat de rups er van met de knods van Hercules vergeleken werd, en de naam Selenia bilunaria, die aan de maan herinnert, geldt beter voor de beide andere soorten van dit geslacht, S. lunaria en S. tetralunaria, die beiden ook het kuifje op het voorhoofd bezitten, dan voor deze. Want die beiden hebben midden op de voor- óf op de voor- en achtervleugels, een klein wit sikkeltje, doch daarvan is bij Selenia bilunaria mestal niets te zien, hoewel deze aan de keerzijde der vleugels, soms zelfs op alle vier, toch een min of meer duidelijk wit halfmaantje vertoont.
Wat de zonderlinge stijve houdingen betreft, die de spanrupsen kunnen aannemen, spant deze spanner de kroon. Het is een donkerbruine niet zoo heel dunne tienpootige rups, die op Elzen, Linden, Wilgen en Seringen voedsel zoekt, en die de gewoonte heeft haar beide voorste paren borstpooten stijf tegen het lijf te drukken, zoodat er niets van is te zien, maar het derde paar dat bijzonder krachtig is, tegen elkaar te leggen en vooruit te steken, en dan daar het lichaam sterk achterover te buigen. Het dier blijft dan met zijn twee paren valsche pooten op of tegen een takje bevestigd, en daar een paar stompe verhevenheden op den 8en en 9en ring de knoestigheid van zijn uiterlijk verhoogen, staat hij zoo uren lang stokstijf als het ware iedereen uitdagende, om hem voor iets anders dan een dor takje te houden. – Deze rupsen kan men in Juni en in September vinden. in een los spinsel tusschen bladeren vormen ze een gladde bruine pop; die van de najaarsrupsen overwintert.
In The natural history of British Moths is het volgende te vinden over The Angle Shades:
The early Thorn– All the wings are angulated, and pale brown, sprinkled with very small darker dots: the fore wings have three narrow transverse darker lines; there is also a very obscure halfmoon-shaped darker mark at the very tip; the hind wings are of the same colour as the fore wings, and are sprinkled in the same manner; and acroos the middle they have a indistinct paler band: the head, thorax and body are of exactly the same colour as the wings.
The caterpillar is brown, variously mottled and clouded, the eighth and ninth segments are rather swollen; on the back there are two rather pale streaks along each side, the upper one almost on the back; it feeds on willow principally, but when in gardens where it is common, on twenty different plants.
It is a double-brooded, the first brood appearing on the wing about the 1st of April, the second about the 1st of July; and these two broods are so exceedingly different in appearance that almost all authors have regarded them as two distinct species; calling the spring brood by the name of the Early Thorn, and in science Selenia illunaria‘anf the July brood by the name of Selenia Jularia.