Meriansborstel – Calliteara pudibunda
Met een aantal fotografen zijn er meer ogen die dieren kunnen vinden, zo ook bij deze Agaatvlinder die in een struik achter takken goed verstopt zat.
Als Nederlandse naam heb ik alleen Meriansborstel kunnen vinden, bij de wetenschappelijke namen heb ik er een aantal gevonden, te weten:
- Calliteara pudibunda
- Dasychira pudibunda
- Orgyia pudibunda
Op de website van de Vlinderstichting staat meer informatie over deze vlinder.
Alleen in het boekje Vlinderwereld heb ik iets kunnen terugvinden over de Meriansborstel.
Dit is een geheel andere Orgyia dan de later te behandelen Witvlakvlinder of Orgyia antiqua, bij wien het wijfje de vleugels, der vlinders schoonheid en trots, zoo goed als geheel mist. Bij deze Orgyia pudibunda, trouwens ook wel eens tot een ander geslacht, Daschira, gebracht, heeft het wijfje fraaie volledige vleugels, de voorste geelgrijs met twee bruine dwarsbanden en nog een halven dwarsband dicht bij den wortel, de nog lichtere achtervleugels met een aan de randen vervloeienden dwarsband. Het mannetje is iets kleiner, heeft mooie gebaarde sprieten, terwijl het wijfje slechts dunne gezaagde heeft, en de ruimte tusschen de dwarsbanden op de voorvleugels is bij het mannetje donker gevuld.
Het zijn ook vrijwel krachtiger dieren dan de Witvlaksvlinders, doch terwijl dezen van dezen elk jaar twee generaties opgroeien, geeft onze Orgyia pudibunda elk jaar maar één. De vlinders, die uit de overwinterd hebbende poppen in Mei of begin Juni te voorschijn komen, hoewel men binnenshuis ze wel kan ‘vervroegen’ en vóór het eind van den winter ze reeds doet uitkomen, leggen eieren, waaruit rupsen komen, die den heelen zomer zich met boombladeren voeden, eik, berk, linde, allerlei vruchtboomen, en die vooral aan jonge beuken vaak veel schade doen.
De keurig mooie rups kan men, haar over een bebladerden tak voor zich op tafel latende rondkruipen, haast niet genoeg bewonderen. Zij is witgeel van kleur, met vier dichte, borstelvormige bundels van witte, soms ook roodachtige haren op den rug, en daartusschen steekt sterk af het fraaie dof fluweelzwarte van de insnijdingen der geledingen, terwijl een eigenaardige, lange, roode pluim het achterlijf tooit. Bij de minste aanraking buigt onze Borstelrups, daarom pudibunda, de ‘beschaamde’, geheeten, haar kop naar beneden tegen de voorpooten en eerst na geruimen tijd heft zij zich op om haar maal voort te zetten.
De cocon, die deze rups spint tusschen de afgevallen bladeren op den grond, waar zij den heelen winter verblijft, is eigenlijk dubbel. Binnen een wijde van zeer los spinsel vervaardigde, die als gaas doorschijnend is, ligt een kleinere van dichter weefsel, en in die binnenkamer wordt de metamorphose van de bruingele pop tot fraaien vlinder volbracht.
De klassieke Sepp gaf in 1786 in het 2e deel van zijn groot werk, als oorspring van den naam Merians Borstelrups aan, dat “de bekende ‘Juffrouw Merian’ de rups en den vlinder in haar boek de Europische Insecten, nauwkeurig onderzogt, naar ’t leven geschilderd en in print gebragt” het eerst had afgebeeld.