Schilddrager – Subacronicta megacephala
De Schilddrager heeft meerdere wetenschappelijke benamingen:
- Subacronicta megacephala
- Apatele megacephala
- Acronycta megacephala
- Acronicta megacephala
In Vlinderwereld, een boekje uit 1899 is het volgende de vinden over de Schilddrager:
Van de Acronycta’s is deze “groothoofdige”in ons land wel de meest algemeene. De vlinder is echter gemakkelijk te verwarren met zijn kameraad van de zuring, de Acronycta rumicis. Beide zijn grijs, met wat wit en zwart bespikkeld, en beziet men hun borststuk en kop, dan treft ook bij beide het mooi grijze bont, waaruit halskraag en epauletten en de korte tasters zijn vervaardigd. Deze tasters steken maar even boven den langen opgerolden zuiger, vóór en tusschen de groote bolvormige, donkergevlekte oogen uit, en de laatste zijn geheel onbehaard, zooals bij al de Acronycta’s, en stijf en strak starend, volkomen onbewegelijk, zooals de oogen der insecten in ’t algemeen.
Doch gij kunt deze A. megacephala alleen reeds door de teekening der voorvleugels wel van A. rumicis onderscheiden, daar de “ronde vlek” der uilen hier niet zoo mooi in lichtere omgeving staat en er daarentegen achter de “niervlek” duidelijk een lichtere onregelmatige vlek te zien is. Verder zijn de achtervleugels veel lichter, minder grauw dan bij den Zuringvlinder, zelfs bijna wit, alleen tegen den achterrand een beetje grijs bestoven, terwijl eindelijk de geheele keerzijde van het dier blauwachtig en lichter grijs is dan bij A. rumicis.
Van vlinders, die slechts bij nacht, ten minste bij duister vliegen en dan nog zoo weinig reclame voor zich zelf maken als deze, is de rups, vooral als die door kleur of teekening nog al in het oog valt, in den regel meer populair dan het volkomen insect. Hierdoor is het vaak de rups, die den naam aan de geheele formatie geeft en zoo heet onze hier besproken vlinder S c h i l d d r a g e r. Want deze rups, bruingrijs, met gele stipjes, roodbruine wratjes en geelachtige haren daarop, heeft op zijn rug, niet ver van het achtereinde, een zeer in ’t oogvallende lichtgele, langwerpig-vierhoekige, zwartomlijste vlek, die genoeg op een wapenschild gelijkt om den naam te rechtvaardigen.
Veel goeds voert onze vriend echter niet in zijn schild. Want de bladferen van mooie populieren en ook wel van wilgen af te knagen is van Juli tot October zijn lust en zijn leven. Daarna verpopt hij tusschen of tegen de schors der boomen, in een spinsel, dat met houtspaantjes stevig en dicht is gemaakt, en als de pop den winter goed doorkomt, ontsnapt er het volgend jaar op een mooien Juni-nacht een gevleugelde schilddrager uit.