Snuitvlinder – Pterostoma palpina
De Snuitvlinder komt voor in het boekje Vlinderwereld met de volgende omschrijving en afbeelding:
S n u i t v l i n d e r is een uitstekende naam voor dezen grooten vlinder, die zijn neus overal schijnt te willen insteken en waaraan men, juist als aan het kleine uiltje, Hypena rostralis, ’t allereerst de hier ver vooruitstekende tasters opmerkt. Het zijn, wanneer men van palpen of tasters in het algemeen spreekt, altijd de liptasters, die worden bedoeld, behoorend bij de onderlip, die zelve tot een klein driehoekig plaatje aan den onderkant van den zuigerwortel is gereduceerd. De kaaktasters of bijpalpen zijn bij de vlinders rudimentair, meestal slechts uit één lid bestaande, bij de uilen echter twee leedjes vormend en alleen te herkennen aan een paar korte uitsteekseltjes even vóór den zuigerwortel. De groote liptasters nu zijn altijd drieledig met kort en dik grondlid en stellig spelen zij als zintuigorgaan in ’t leven van den vlinder een groote rol, van denzelfden aard als de rol der sprieten, wier reukzin zij ondersteunen os soms overnemen, terwijl ze als tastorganen het insect groote diensten bewijzen. Stiftjes aan den top en soms ook aan de basis der tasters staan met zenuwuiteinden in verbinding.
Tusschen die sterkbehaarde, ver vóór den kop uitstekende tasters van den snuitvlinder, die scherp kantig tegen elkaar aan staan, rust natuurlijk de fijne dunne zuiger, als hij is opgerold. In de bloemen van den nazomer en den herfst gaat hij niet meer te gast; de vlinders, die in Mei en Juni uit de in den grond overwinterende lange, bruine pop sluipen, zijn de eenige generatie; den herfst laten zij over voor de langgerekte blauw-groene rupsen, met witte lengtestrepen en gele op de voorste ringen rood gestippelde zijlijnen, die op wilgen, populieren en linden leven en veelal rustig in de lengte langs de bladnerf zitten.
Bij dag rust de vlinder veel tegen de stammen der boomen en lijkt in haar houtkleurig kleed zelf ook op een stukje schors. Aardig is het dan om te zien, hoe de in de lengte gevouwen voorvleugels, die de grijze achtervleugels met hun zwarte middenvlek bedekken, nu, ofschoon tegem elkaar liggend, met den binnenrand toch niet aaneensluiten, maar “gapen”, doordat die binnenrand is uitgesneden met een zacht boogje. Pterostoma beteekent dan ook vleugelmond. Aan dien binnenrand valt meer bijzonders te zien, namelijk een groote donkere schubbentand niet ver van den wortel en een kleiner tandje, scherp zwart afstekend tegen den lichten achtervleugel, meer naar buiten, naar den keurig, voor nachtvlinders lang niet gewonen, getanden zoom, waarvan zoo duidelijk elke tand het eind is van een vleugelader.
Op zijn rug draagt deze vlinder zijn haren in opstaande kammetjes en achter den thorax heeft hij een haarpluimpje, terwijl de mannetjes aan de punt van hun achterlijf een pluim hebben, als een vischstaart in tweeën gedeeld.