Gaai – Garrulus glandarius
De Gaai is in de tuin lastig te fotograferen, omdat hij weg is als hij alleen maar vermoed dat hij gevaar loopt. ’s Winters probeer ik vogels te voeren, maar als een Gaai er weet van krijgt is alles binnen een half uur leeg. Ze komen vaak met zes of zeven tegelijk, doen zich tegoed aan alles wat er hangt en zijn weer weg. En alles vernieuwen heeft geen zin, omdat ze af en toe terugkomen om te zien of er weer nieuw voedsel is.
Deze vogel heeft een negatieve naam, omdat hij – als het moet – ook de eieren van andere vogels eet, maar ja, hij heeft zichzelf ook niet gemaakt en doet wat zijn natuur hem ingeeft.
Nederlandse namen
- Gaai
- Vlaamse gaai
Wetenschappelijke naam
- Garrulus glandarius
Linksboven: Britse variant, vrouwtje – rechtsboven: Britse variant, jong
Linksonder: Vasteland, mannetje – linksonder: Ierland, vrouwtje
De Gaai komt ook voor in het Verkade platjesalbum Herfst, waar een afbeelding van L.W.R. Wenckebach van de Gaai heeft gemaakt en Jac.P. Thijsse het volgende over hem heeft geschreven:
De gaai zelf heeft het druk in dezen tijd. Hij is braaf geworden en nu in plaats van nestenplunderaar een eerzaam vegetariër. Zie hem zitten in de eik. Hij hapt heel parmantig de rijpe eikels uit hun napje of zoekt ze onder de boom.
Heeft hij een mooie dikke, dan houdt hij die met beide pooten vast, zittend op een tak en pluist bij kleine beetjes de blanke zaadmassa op. Is hij verzadigd, dan houdt hij nog niet op met eikels zoeken, hij slikt ze in hun geheel in, totdat zijn krop opzwelt en zijn halsveeren rechtop staan.
Dan vliegt hij er van door naar een stil plekje in ’t bosch, een mosachtig hoekje tusschen boomstronken en wortels en daar stopt hij dan zijn voorraad weg, die hij zonder moeite maar met eenige rare bewegingen uit zijn krop te voorschijn haalt.
Ook in de plaatjesalbums Hoe heet die vogel? komt de Gaai voor en heeft de volgende volksnamen voor deze vogel gevonden; Eikelaakster, Meerkol, Merklouw, Spaansche ekster, Hannebroek en Markol. De afbeelding is van Hans Beers, de tekst van Jan P. Strijbos:
In het vroege voorjaar vaak in kleine troepjes, zijn dan zeer luidruchtig en bootsen allerlei geluiden na, maken ook zonderlinge bewegingen, vooral met staart en kuif.
(…) Alleseter, in den broedtijd nestplunderaar, worden daardoor sterk vervolgd. Ze verdelgen veel insecten, larven, wormen, maar eten ook muizen, kleine kikkers, enz. In zomer en najaar ook zaden, vooral eikels en erwten, sommige bessen en fruit.
(…) Onder het vliegen zijn de ronde vleugels karakteristiek, de manier om open gedeelten in het bosch over te steken, telkens van boschje tot boschje vliegend, is opvallend.
In het determineerboekje Zien is kennen staat de volgende tekst over de toen nog ‘Vlaamsche’ Gaai:
Volksnamen: Eikel-, Schreeuwaakster, Marrekol, Meerkol, Spaansche-, Krijt-, Hout-, Wâlekster, Marklooper.
Volwassen kleed: Zie afbeelding.
Jeugdkleed:, Ongeveer als volwassen kleed.
Broedgegevens: Eind-April tot eind-Juni. Meest 5-7 grijs-geelachtig groene eieren met grijsbruine vlekjes. Broedduur ± 17 dagen.
Nadere bijzonderheden: Vrij algemeene broedvogel in boschachtige streken. Nestelt veelal in jong hout, maar ook wel in hoogere boomen. Het nest is van binnen een gepleisterde, stevige nap. Gedurende de wintermaanden en in ’t voorjaar vaak in kleine troepjes. Alleseter. Rooft in de broedtijd veel jonge vogels en eieren en wordt daardoor sterk vervolgd. Verdelgt ook veel schadleijke insecten. ‘Wantrouwend’ en ‘slim’. Vliegt als de Ekster. Maakt in de vlucht een bonte indruk. Opvallend is de witte stuit, scherp afstekend tegen de zwarte staart. Alarmroep: een gerekte schorre schreeuw: ‘schrèk, schrèk’. Bootst ook allerlei andere vogels in roep of gezang na.