Argusvlinder – Lasiommata megera
De argusvlinder is een algemene vlinder die je in graslanden tegen kunt komen. Hij vliegt van midden mei tot eind juni en van eind juli tot begin september.
De vlinder is onder meerdere namen bekend, namelijk:
- Argusvlinder
- Argusoogje
En ook bij de wetenschappelijke namen heb ik er een aantal gevonden, te weten:
- Lasiommata megera (Linnaeus, 1767)
- Pararge megera
- Dira megera
- Pararge megaera
- Satyrus megaera
Ook in 1899 kwam de Argusvlinder al voor n Nederland, gezien onderstaande tekst en afbeelding uit Vlinderwereld:
Deze Pararge megaera is het veel fleuriger, vroolijker neefje van de donkere Pararge egeria. De grondkleur is hier okergeel, allerkeurigst op alle vier de vleugels omlijnd door een breeden bruingrijzen rand en in vakken gescheiden door grillig verloopende dwarslijnen, waarvan er bij het mannetje één op de voorvleugels wordt tot een breeden dwarsband, ’t breedst beneden aan den binnenrand. Zie hoe aardig het donkere wortelveld der achtervleugels de aderen laat doorschemeren en hoe het keurig precies met een lijntje is afgezet.
De donkere aders loopen naar den getanden achterrand zeer duidleijk uit in donkere franjeplekjes. Bij beide Pararge’s is trouwens de franje wat nader bekijkens waard: die franje, die met haar schubben van minder ovalen en veel meer langgestrekten vorm, aan alle vlindervleugels iets fijns en teers geeft, maar bij die eene soort veel meer dan bij de andere de aandacht trekt. Dek- en grondschubjes, kortere en langere, wisselen in die omlijsting elkaar af en ’t effect is, dat zoo’n vlindervleugelrand, vooral wanneer de franje geschakeerd is, zooals hier, u telkens met bewondering vervult.
Het franjeveld is hier niet door een scherpe franjelijn afgescheiden; achter den breeden donkeren rand, dien wij reeds noemden, staan op de achtervleugels twee groote oogen, door een kleiner aan elken kant geflankeerd. Er moeten ook wel eens vijf oogen voorkomen, maar de voorvleugel heeft er altijd slechts één niet omlijnd groot zwart, witgekernd oog. De onderzij heeft à propos van dien witten kern de bijzonderheid, dat in den achtervleugel, die zes beeldig breed omlijnde oogjes heeft, één van die zes, namelijk dat in cel 1b, dat wil zeggen in de ruimte tusschen de tweede anaal- en de onderste middenader, dus bij den binnenrand, dubbel witgekernd is, eigenlijk kan men duidelijk zien, dat het uit twee oogen is ontstaan.
De teekening van dien onderkant, bij de voorvleugels zoo opmerkelijk door het kleine oogje, naar de punt toe op het groote gezet, is treffend mooi op de achtervleugels, met de grijze marmering, de bruine gekartelde dwarslijnen, en die aardige gele halve maantjes vóór de hier zeer duidelijke franjelijn. De zwelling der aderen, de dunne nietige pooten, het voorkomen in twee generaties, het zeer algemeen zich vertooenn langs onze wegen en dijken en vooral niet te vergeten de keurig dicht behaarde oogen heeft deze Pararge met het B o n t e Z a n d o o g j e, de Pararge egeria, gemeen.Ook de groene rups, die overwintert, en de pop hebben veel van die van dezen geslachtsgenoot.
De naam A r g u s v l i n d e r, voor dezen ‘veeloogige’, is niet onjuist, maar men wachte zich voor verwarring met het mooie blauwtje, Lycaena argus.
Ook Jac.P. Thijsse heeft in het Verkade plaatjesalbum De bonte wei geschreven over aan deze vlinder:
Toch kan het bij ons ook nog al schikken, maar die vlindertjes van de wei zijn op enkele uitzonderingen na lang zoo bont en kleurig niet als de vlinders van de wegzoom en boschkant, zooals de vanessa’s en page’s. Ze zijn meest bruin en geel van kleur, hun voornaamste sieraad bestaat hierin, dat ze op de vleugels een of meer ronde zwarte vlekjes hebben met een wit kerntje in ’t midden, soms ook met een rkingetje er om heen en aan deze bescheiden tooi hebben ze dan de naam van zandoogjes te danken. ’t Is heusch de moeite wel waard, ze te leeren onderscheiden.
Eén soort is er, die heeft niet minder dan vier duidelijke oogjes op de achtervleugels en nog twee op de voorvleugels en ’t lijkt ons volkomen in den haak, dat een zoo veelogig vlindertje in vele talen den naam van argusvlinder draagt. Hij houdt van licht en zon en is waarschijnlijk in verband aarmee meer oranje dan bruin, in tegenstelling met zijn verwant, het bonte zandoogje, die van de schaduw houdt en somberder van tint is, terwijl hij zich meestal tevreden moet stellen met niet meer dan een drietal oogjes op elken achtervleugel. ’t Moet echter gezegd worden, dat de oogjes vaak weer heel mooi met wit zijn omzoomd.
Vlinderatlas komen onderstaande afbeelding en tekst:
De Argusvlinder (Pararge megaera) is inlandsch. De bovenzijde van alle vleugels is okergeel; de voorvleugel heeft een bruinen achterrand en bruine getande dwarsstrepen. Nabij de poot staat een zwarte vlek met witte kern. De achtervleugels zijn aan de onderkant grauw, met bruine zigzaglijnen en een rij halvemaanvormige vlekken aan den rand. Zes tot zeven kleine oogvlekken met witte kern.
De r u p s is groen met witachtige rugstreep en dito zijlijnen: en kan in Juni en Juli gevonden worden op zwenkgras (Festuca).
De p o p is groen of zwartachtig met stmpe rugknobbels.
De naam ‘megaera’ stamt uit de fabelleeer, waar een der furiën of wraakgodinnen aldus heette.
Onderstaande tekst en afbeelding zijn afkomstig uit het plaatjesalbum Van rupsen en vlinders:
Pararge megera. De ARGUSVLINDER. heeft okergele voor- en achtervleugels, met donkere dwarsbanden. In de voorvleugelpunt staat een donker licht gekernd oog, en daarnaast een kleiner, ongekernd.
Ook op de achtervleugels komen 3 of 4 ogen voor. De 3,5-4,5 cm. grote vlinder vliegt in voor- en najaar in geheel Nederland.
De rups is groen, met lichte rug- en zijlijn. Leeft op Kropaar en Zwenkgras.
De pop is zwart of donkergroen en wordt aan de plant opgehangen.