Fuut – Podiceps cristatus

Fuut - Podiceps cristatus

 

Een Fuut kent iedereen wel, je komt ze zelfs tegen in de grachten van een stad. Maar ook daarbuiten. Mooi is als ze in het voorjaar elkaar benaderen met hun dans, waar ik ooit een haiku over heb geschreven:

 

het was koud vannacht
futen zetten hun kraag op
tijdens het dansen

 

 

Fuut - Podiceps cristatus
Links: vrouwtje, zomer – rechts: mannetje, zomer.

 

 

In het Verkade plaatjesalbum Het Naardermeer beschrijft Jac. P. Thijsse de Fuut op de volgende manier:

Fuut - Podiceps cristatus

‘t Is mij echter op ‘t oogenblik niet om die planten te doen, maar om een avontuurtje dat ik hier ieder jaar beleef met een allerkomiekst nieuwsgierigen vogel, die ook bij de visschers heel slecht staat aangeschreven, nl. de fuut, ook aalreigr of zandreiger geheeten, maar ‘t is heelemaal geen reiger. Ik heb niets anders te doen, dan maar stil te zitten in mijn bootje.

Hij laat niet lang op zich wachten. Daar komt hij aanzwemmen uit het riet. Zijn borst is sneeuwwit en boven op een slanken nek heeft hij een dikken kop, die nog dikker lijkt door een paar prachtige kastanjebruine pluimkragen om oogen en ooren. Hij ligt eerst hoog op ‘t water, maar naarmate hij ‘t bootje nadert zakt hij al dieper en dieper in. De aalscholver en de koet kennen dat kunstje ook, ze hebben luchtzakken onder hun huid en als ze die leegblazen, dan zakken ze natuurlijk dieper in ‘t water. Zoo heb ik ze wel eens zien rondzwemmen, dat je alleen hun kop kon zien.

Als die fuut een meter of dertig van ‘t schuitje af is, laat hij opeens een gebrul hooren, maakt een klein sprongetje en verdwenen is hij. Nu zwemt hij onder water voort en komt eindelijk weer op een heel andere plek te voorschijn. Daar komt hij weer aanzwemmen, eerst een beetje rechts, dan een beetje links, dan inzinken, brullen, en weer is hij weggedoken. Zoo kan hij wel een half uur aan de gang blijven, maar eindelijk verdwijnt hij tusschen het riet, waar ergens zijn modderig nest ligt, midden in ‘t water, de geelachtig witte eieren verborgen onder modder en bronmos. Over een week of wat zie ik hem rondzwemmen met zijn gestreepte jongen en als die wat moe of lui zijn, dan gaan ze op moeders rug zitten en laten zich zoo rondvaren.

 

 

In een ander plaatjesalbum, nl. Hoe heet die vogel? wordt de Fuut ook beschreven:

Fuut - Podiceps cristatus

Volksnamen: Zandreiger, Loeme, Satijn- en Certijnduiker, Kroonduiker, Groote Aalduiker.

Prachtkleed: Kruin en verlengde veeren van achterhoofd zwart, een gespleten kuif vormend, keel, wangen en voorhals wit, halskraag roodbruin met zwarte uiteinden. Bovenzijde glanzend bruinzwart, onderzijde satijnwit. Vleugel zwart met breede witte band. Iris en snavel karmijnrood, pooten bruinzwart, binnenzijde en teenen geelgroen. Oud vrouwtje is kleiner dan het mannetje en heeft kortere kopveeren.

Winterkleed: Sierveeren veel korter en zonder roodbruin, bovendeelen grijzer, snavel rose.

Jeugdkleed: Lijkt veel op winterkleed, zijden van borst en lichaam bruinachtig, zijden van den kop wit met twee zwarte lengtestrepen.

Vrij algemeene broedvogel op plassen van eenige uitgestrektheid. Al vroeg in het voorjaar, soms al in begin Maart, keeren ze naar hun broedplaatsen terug.
Voedsel: waterinsecten, kleine kikkers en vischjes, salamanders en scheldieren. In de maag worden steeds veertjes aangetroffen, ook worden veertjes aan de jongen gevoerd, waarschijnlijk spelen deze een rol bij de vertering.
Het nest wordt in den regel ver van de oever gebouwd, bestaat uit een drijvende massa halfverteerde waterplanten, die de vogels duikend opvisschen.

Broedtijd: Mei-Juli, soms al in April, ook nog wel in Augustus.
Eieren: 3 of 4, zelden 5; pas gelegde eieren zijn dof geelachtig wit, bij doorvallend licht groenachtig; later gedurende het broeden worden ze geelachtig bruin.
Broedduur: ruim drie weken. Beide sexen broeden, het vrouwtje wel het meest. Bij het verlaten van het nest worden de eieren bedekt met plantendeelen en modder. Eén broedsel per jaar.
De grijze witgestreepte jongen worden door beide ouders gevoerd met waterinsecten en vischbroed. Vaak zitten de jongen op den rug der rondzwemmende ouders, gaan zelfs mee, als de vogel duikt.

Veldkenmerken: Echte watervogels, vlkomen aangepast aan het leven op het water. in prachtkleed te herkennen aan kastanjebruine halskraag, zwarte kuif en roode snavel.Vliegende futen maken een witten en tengeren indruk, lange nek, pooten achter het lichaam uitstekend. Winterkleed verschilt van Roodhalsfuut door een witte streep boven het oog.

Trekgegevens: Vanaf einde September tot in December in zeer groot aantal doortrekkend, voornamelijk over zee. Gedurende het winterhalfjaar zeer algemeen voor de kust (ook Friesche kust). De voorjaarstrek valt in Februari-April (soms nog in Mei).

Opmerkingen: In perioden, dat de mode futenbond voorschrijft, worden er (ofschoon verboden) in ons land veel futen geschoten.

 

 

In het determineerboekje Zien is kennen! de volgende afbeelding en tekst:

Fuut - Podiceps cristatus

Volksnamen: Pronkvogel, Groote Aalduiker, Loem, Zandreiger, Keizer, Satijnduiker, Kroonduiker.

Prachtkleed: Zie afbeelding. De onderkant is vuilwit, glanzend. Witte vleugelspiegel, bij zwemmende vogel meestal niet zichtbaar.

Winterkleed: Bovendeelen lichter, flanken grijs. kuif en halskraag ontbreken bijna geheel, de laatste wit met grijze vlekken. Wenkbrauwstreep, keel en hals wit. Snavel fletser.

Jeugdkleed: Ongeveer als winterkleed, hals met donkergrijze strepen. Donsjongen zijn grijsbruin, overlangs wit gestreept.

Broedgegevens: Half-April tot begin-Augustus. 3-5 eieren, groenachtig wit, later vuil-lichtbruin. Broedduur ± 4 weken.

Nadere bijzonderheden: Vrij algemeende broedvogel van uitgestrekte waterplassen, waar veel riet staat. Bij voorkeur in zoet, soms in brak water. Het drijvende nest wordt gebouwd van halfvergane waterplanten en ligt meestal aan de waterzijde tusschen het riet verborgen. Duikt dikwijls en gaat in de broedtijd zelden op de vleugels. Dekt bij het verlaten van het nest de eieren toe en neemt de jongen vaak op zijn rug. Roep: “kroar”. In prachtkleed zijn halskraag en kuif karakteristiek. In de vlucht: lang gestrekte hals en vleugels naar achteren, met witte dwarsbanden. Winterkleed verschilt van de Roodhalsfuut door de witte wenkbrauwstreep, en zuiver witte keel en hals.