Veldparelmoervlinder – Melitaea cinxia
De Parelmoervlinder is onder verschillende Nederlandse benamingen bekend:
- Veldparelmoervlinder
- Deliavlinder
- Veldvlekvlinder
- Weegbreemelitaea
- Weegbreevlinder
In het boekje Vlinderwereld wordt hij als volgt beschreven:
Deze vlinder is geen hoogvlieger, in geen enkelen zin. Hij verheft zich niet hoog in de lucht, als Vanessa’s en Rhodocera’s doen, die vogels op zij schijnen te willen streven; noch draagt hij ridderorden op zijn kleed als Papilio of voert edelgesteenten mee als Argynnis, wiens aan de onderzij met fonkelende vlekken versierde achtervleugels een schitterend mozaïek vertoonen. Neen, voor een dagvlinder is hij zeer eenvoudig en deftig gekleed, in kleur en teekening, maar met veel stillere onderkant.
In alle provincies van ons vaderland vertoont zich Melitaea, liefst waar bosschen zijn, en toeft er dan op de open plekken tusschen het geboomte. Ge vindt haar alleen in Juni en Juli, misschien nog begin Augustus, maar dan ook is haar taak verricht en treedt zij af van ’t wereldtooneel. Ze heeft dan haar peervormige eitjes gelegd op de een of andere lage plant, b.v. Plantago of Veronica, Hieracium of Scabiosa, en daar blijven de kleine rupsen, zoolang ze jong zijn, in een gezellig spinsel bijeen. Ze maken het zich niet al te druk met groeien, want de overwintering tusschen mos en dorre bladeren geschiedt ook nog in gezellig bijeenleven in de kinderkamer; later in April en Mei treft ge de jonge heeren of jonge dames, ge weet ook in de rupsenkinderkamer is het geslachtsverschil reeds aanzweig, op de genoemde planten aan.
Deze rupsen zijn nu eens niet gedoornd als zooveel Nymphalidenrupsen, maar dragen op hun zwart, in de geledingen tusschen de ringen wit gestippeld lichaam rijen kleine wratten, die bundeltjes korte zwarte haren dragen. Kop en buikpooten zijn rood en aan den hals zijn die wratten of schijndoornen grooter dan de andere. Het kortdikke popje is geelachtig met rijen oranje stipjes, hangt met den kop naar beneden en heeft uitstekende puntjes op den rug en haakjes aan het achtereind.
De zomerzon doet er den vlinder uit ontwaken en doet het warme bruin der vleugels met de grillige teekening van zwarte lijnen en stippen, die nergens groote plekken van den ondegrond vrijlaat, glanzen, omlijst als het is door de lange lichtgele franje aan den fijn uitgeschulpten zoom en aan den zachtgebogen binnenrand der achtervleugels, op de aderen zwart geschakeerd. Is het fijne mooie diertje in rust, dan kan in het bloemengewemel van een fleurige weide zijn bescheiden persoonlijkheidje heel goed schuilgaan, al is van naderbij bekeken de onderkant der achtervleugels en de punt van de voorvleugels sprekend genoeg getint. Licht goudbruin is de grondkleur, maar in dat adaptieve gedeelte is de helft der ruimte vrijgelaten voor een zacht lichtgeel aan den wortel, in het midden en aan den buitenrand in banden, die door uitgeschulpte zwarte lijnen keurig zijn verdeeld. Dat zachte geel en bruin vindt men overal aan dit vlindertje, ook aan de ruige tasters, de fijne poetpooten en de sprieten met hun duidelijk knopvormig einde.
D e l i a – v l i n d e r heet deze Meliaea naar de godin Diana, die ook wel Delia werd genoemd naar haar geboorte-eiland Delos.
In de Veldatlas staat hij als volgt beschreven:
De Delia-vlinder (Melitaea cinxia) of gebandeerde Mantel is in nederland vrij zeldzaam.
‘Bastaardpaarlemoervlinder’ zou men de Melitaea’s kunnen noemen, omdat zij veel overeenkomst vertoonen vooral aan den bovenkant, met de echte paarlemoervlinders (Argynnis), maar aan den onderkant niet.
De bovenzijde is eenkleurig vuil roodgeel, met zwarte aderen en vlekkenrijen, alsmede een witten zoom. ook staan er zwarte punten voor den zoom der achtervleugels. De onderkant der voorvleugels is geelrood met gelen zoom en zwarte punten: de achtervleugels zijn bleekgeel met twee zwartrandige, roodbruine banden en zwarte punten.
De r u p s is zwart van kleur met witte puntjesl zij heeft een roodbrunen kop en dito buikpooten. Zij leven overwinterend op smalle weegbree (Plantago lanceolata) en havikskruidsoorten.
De p o p is witachtig grijs, met oranjegele, knoopachtige aanhangsels.