Gewone velduil – Agrotis segetum
De Gewone Velduil heeft meerdere Nederlandse namen:
- Gewone Velduil
- Gewone Aardrups
- Zaad-aardrupsvlinder
- Zaaduiltje
- Zaadvelduil
Bij de wetenschappelijke namen zijn er ook meerdere:
- Agrotis segetum
- Scota segetum
In het boekje Vlinderwereld, waar de vlinder ‘Zaad-aardrups’ wordt genoemd, staat de volgende informatie:
De dikke, vette, glanzige, grijze rups, die onze afbeelding hier te zien geeft, heeft een lichte, aan weerskanten donker omrande lijn midden op den rug en aan de beide zijden een breeden bruinachtigen band, terwijl elk segment vier zwarte puntjes bezit, behalve de luchtgaten of stigmata, waarvan aan elke zijde van iederen lichaamsring zich altijd een bevindt en die, voor de ademhaling dienend, de lucht in het tracheeƫnstelsel voeren, dat in het heele lichaam zijn vertakkingen heeft. Zoo welgedaan en geheel volwassen krijgt men haar echter zelden te zien, want zij is dit eerst in het najaar en zij onttrekt zich dan aan het oog in den grond, waar zij in een holte overwintert en in het voorjaar, zonder opnieuw aan het knagen te zijn gegaan, in een geelachtige bruine pop verandert, waaruit in Juni de vlinder ontsnapt.
Ook van juli tot October, als de rups nog onvolwassen is en ontzettende massa’s plantenkost verslindt, krijgt men haar niet gemakkelijk te zien. Want zij volbrengt haar strooptochten op kool- en raapzaad, op aardappelen, knollen en allerlei andere veldgewassen geheel in den nacht en houdt zich des daags evenals verwante soorten, die allen “Aardrupsen” heeten, in de aarde verborgen, daar aan de onderaardsche plantendeelen nog meer schade toebrengende.
In geheel Europa en ook in Zuid-Afrika en in Noord-Amerika leeft deze “arme proletariĆ«r”, zooals Taschenberg in Brehm’s Tierleben haar noemt, overal hetzelfde verachte en verborgen rupsenleven leidende, doch ook overal, na enkele weken doodsche rust, in een aardig bruingrijs vlindertje verandert, dat wel ook een nachtdier is, maar vrij en frank over de velden rondvliegt.
Op de bruingele voorvleugels van dezen tot de uilen of Noctuae behoorenden vlinder zijn al de drie vlekken der bekende teekening, nier-, ronde en tapvlek, scherp donker omrand, goed te zien en ook de voorste en de achterste dwarslijn, waartusschen zij liggen. Van de golflijn en een letter W daarop, bij zommige uiltjes zoo in het oogvallend, is echter niet veel te zien, maar de franjelijn is mooi zwart gekarteld en de geelachtig grijze franje is vrij lang. De achtervleugels zijn bij het mannetje bijna geheel wit, bij het wijfje aan de binnenrand en langs de aderen donkergrijs bestoven, terwijl aan de keerzijde die vleugels blauwachtig zilverwit zijn en de voorvleugels meer stemmig grijs.
Als bij zoovele nachtvlinders leveren ook hier de sprieten een duidelijk onderscheid tusschen wijfje en mannetje. Bij het eerste zijn ze gewoon lang dun en draadvormig; bij het mannetje weinig korter, maar daar is het eerste gedeelte, bij den wortel, vrij breed gebaard, doch het overige deel niet, zoodat het lijkt alsof mijnheer Agrotis segetum zijn lange snorren fijn toegespitst draagt.
In de Vlinderatlas is de volgende afbeelding en begeleidende tekst te vinden:
Algemeen in Nederland is de “Zaadvelduil”, als ik haar zoo noemen mag. (Agrotis segetum).
De voorvleugels zijn grauw geelbruin tot zwartbruin. De getande dwarslijnen meestal onduidelijk. Alle drie de vlekken zijn zwart omrand. De achtervleugels zijn bij ’t mannetje wit, bij het vrouwtje tegen den achterrand donker bestoven; ofschoon de kleur zeer vernaderlijk kan zijn. De aderen teekenen zich vrij goed af in de achtervleugsl.
De r u p s, die in den herfst volwassen is, overwintert in een holte onder de aarde. Zij heeft hier ook de kleur van; zij is dik met smalle lichte, en breede donkere lengtestrepen en met zwarte stippen. Zij voedt zich met koren, aardappelen en koolsoorten.
De p o p die bruingeel is, staat overeind in den grond.