Kievit – Vanellus vanellus
In het Verkade plaatjesalbum Lente beschrijft Jac.P. Thijsse de Kievit op de volgende manier:
De levendigste echter van alle vogels, die bij het plukken van dotterbloemen om ons heen vliegen, is de kieviet. Als wij hem niet zien, zal hij wel maken, dat wij hem hooren. Onophoudelijk klinkt zijn “Kiekiet, kiewiet” om ons heen, hoe langer, hoe doller en driftiger, naarmate wij minder op hem letten.
Kijk nog niet op en blijf rustig doorlopen, dan zult ge nog wat anders beleven. Het schreeuwen wordt steeds heftiger, de vogel is heesch. Op eens rrrt, daar strijkt hij vlak langs uw ooren heen, zoodat ge er van schrikt en nu moet ge wel zien, hoe hij schots en scheef door de lucht schiet, buitelend en tuimelend en draaiend, zoodat nu eens de sneeuwwitte buikzijde u tegenblinkt, dan weer het zonlicht in honderd kleuren en tinten weerkaatst wordt door de glimmende rugzij.
Die vogel heeft misschien al eieren, want het eerste kievitsei valt samen met de eerste dotterbloem. Toch zijn nog lang niet alle kievieten aangekomen op eigenlijk broedterrein, want nog daag aan dag zwerven breede scharen over de velden, duidelijk te onderscheiden van de spreeuwenwolken. De kievieten vliegen in breede rijen van slechts enkele gelederen diep, de spreeuwen maken dichte troepen in den vorm van driehoeken of ruiten.
Ook in een ander Verkade plaatjesalbum komt de Kievit voor, namelijk De boerderij, geschreven door H.E. Kuylman
Tegen de deeldeur geleund, kijkt de boer uit over akker en weiland; plotseling gaat zijn blik naar den wijden hemeloceaan, waarin wolkenschepen met hun blanke zeilen van zuid naar noord voorbij varen. Maar zij zijn ’t niet, die zijn aandacht trekken. Hij heeft den roep gehoord van hen, die hem reeds jaren achtereen hebben verteld, dat de lente in aantocht is. ’t Zijn de kieviten, die teruggekomen zijn om weer bezit te nemen van de onbegrensde vlakten, waar zij zwenken, draaien en ombuitelen kunnen, waar zij de ronde, vliegvaardige wieken vrij kunnen uitslaan, om in snelle vaart door de ruimte te schieten, waar zij in een kuiltje in het jonge gras hun eieren uitbroeden en in jubelende kreten ’t uitschallen, dat de winter is gevlucht.
In een ander plaatjesalbum, Hoe heet die vogel – niet door Verkade uitgegeven – wordt de Kievit op de volgende manier beschreven:
Volksnamen: Kieft
Prachtkleed: Schedel en achterhoofd zwart met blauwgroenen metaalglans. Aan het achterhoofd een dito kuif van sterk verlengde puntige veeren. Teugels, oogstreep, kin, keel en voorhals zwart, kopzijden boven en achter het oog en halszijden wit. Bovenzijde glanzend olijfgroen, vleugels zwart. Borst en buik wit, ondervleugel dekveeren zwart, okselveeren wit, staartpennen wit met breeden zwarten eindband, weer met een wit eindzoompje afgezet. Boven- en onderstaartdekveeren roestkleurig bruin. Iris donkerbruin, snavel zwart, pooten vleeschkleurig bruin. Het vrouwtje lijkt veel op het mannetje, maar heeft een kortere kuif, is doffer en heeft meer wit aan kopzijden, achterhoofd en voorhals.
Winterkleed: Veeren van rig, schouder en binnenste kleine slagpennen met bruingele eindzoomen. Kin, keel, voorhals en halszijden wit. Veeren van bovenborst met witte eindzoomen.
Jeugdkleed: Als winterkleed.
Zeer algemene broedvogel, zoowel op de lagere als hooger gelegen streken, Nestelt op wei- en bouwland, in de duinen, op de heide, strandvlakten, soms tusschen gekapt kreupelhout, jonge aanplantingen en in graanland. Voor en na den broedtijd leven ze in troepen.
Voedsel: Larven, wormen, slakken, kleine schaaldieren en insecten, soms ook zaden. Het nest is een ondiep kuiltje al of niet belegd met droge grashalmen, takjes of plantendeelen.
Broedtijd: Tweede helft Maart-Mei en Juni. (1e ei wordt gemiddeld tegen de 20e Maart gevonden).
Eieren: 4, een enkele maal 5, peervormige geelgroene, zandkleurige of olijfgroene eieren met zwartbruine vlekken en vlekjes.
Broedduur: 17-25 dagen (zeer verschillend). Het vrouwtje broedt alleen, zoms ook het mannetje. Eén broedsel per jaar (vogels, wier eieren geraapt worden maken een 2de, 3de en zelfs een 4de legsel.
Veldkenmerken: De donkere bovendeelen met groenachtige metaalglanzen, de lange kuif, witte onderzijde en kaneelkleurige staartdekveeren geven goede kenmerken. Vlucht met breede afgeronde zwartwitte vleugels is opvallend. Voorjaarsroep lijkt op “kie-oewiet”. In den broedtijd prachtige vliegkunsten (schermen) met zwoegende vleugelslagen.
Trekgegevens: In klein aantal reeds terugkeerend van half Januari, de groote massa van onze broedvogels komt echter begin of half Maart op de broedplaatsen terug. Doortrek tot eind April. Als de jongen groot zijn verlaten ze de broedplaats. Terugtrek begint reeds einde Mei, dit zijn dan hoogswaarschijnlijk vogels wier broedsel mislukt is of die niet tot broeden kwamen. Het gros van onze broedvogels trekt weg in Juli en Augustus. Vogels welke zich hier te lande gedurende den herfst en winter ophouden zijn hoogstwaarschijnlijk dieren uit noordelijke streken. Deze verdwijnen echter geheel bij strenge koude. Bij invallende vorst vaak “rushes”.
In het determineerboekje Zien is kennen wordt de Kievit op de volgende manier beschreven:
Volksnamen: Kieft, Ljip, Liep.
Prachtkleed: Zie afbeelding. Het vrouwtje heeft een kortere kuif dan het mannetje, bovendien de rug valer en minder metaalglanzen.
Winterkleed: Valer, Kin en keel wit.
Jeugdkleed: Ongeveer als winterkleed, met korte kuif.
Broedgegevens: Half-Maart tot half-Juni. 4 eieren, zandkleurig of groenachtig met zwartbruine vlekken, vrij dof, priktolvormig. Broedduur ± 25 dagen. Een mannetje heeft soms twee vrouwtjes. Broedvogel van Europa (met uitzondering van het hooge Noorden), Noord-Azië.
Nadere bijzonderheden: Algemeene broedvogel in wei- en bouwland, in de duinen en op de heide. Vele overwinteren h.t.l. (dieren uit noordelijke streken en verdwijnen bij strenge vorst. Begin-Maart keeren onze kieviten op de broedplaatsen terug. Vanaf eind-Mei reeds beginnen zich troepen te vormen, vooral bestaande uit eerste-jaarsvogels, die nog niet broedden (pas in het 2e jaar zijn zij geslachtsrijp). In de broedtijd vertoont het mannetje prachtige vliegkunsten. Voorjaarsroep: “kieoewiet”, het vrouwtje een minde rluid “ieuw”. Leeft gedurende de broedtijd op sterk begrensd terrein, het mannetje verdedigt dit (voornamelijk in de lucht), het vrouwtje gaat alleen noodgedwongen op de vleugels. In de vlucht: breede, afgeronde vleugels, die van boven zwart, van onderen zwart-wit zijn. Koppels zijn reeds vanuit de verte herkenbaar aan de wapperende vlucht en het ordeloos aandoende geheel.