Baardman – Panurus biarmicus
In het Verkade plaatjesalbum Het Naardermeer beschrijft Jac.P. Thijsse het Baardmannetje – die hier Baardmees heet – kort:
Boven ons vliegen nu wel dertig purperreigers en heel in de hoogte zweven weer kiekendieven. Een rietgors en een snor zitten tegelijk te zingen in hetzelfde boompje, een eindje verder piept een langstaartig vogeltje in een lijsterbes, hij heeft een bruin kopje, rose borst en breede zwarte strepen in de mondhoeken, dat is de baardmees, een van de glories van ons meer. Alle drie de vogels hebben hier hun nesten, maar ’t gaat niet aan, om die in korten tijd te zoeken tusschen de varens en de rietgrassen.
In het tweede deel van het plaatjesalbum Hoe heet die vogel? wordt het Baardmannetje op de volgende manier omschreven:
Volksnamen: Baardmees, Dekvogeltje.
Kop blauwgrijs, vanuit de mondhoeken een breede zwarte streep, die schuin naar beneden loopt. Rug kaneelbruin, staart roodbruin, met zwartachtige staartpennen met vuilwitte buitenvlag en gedeeltelijke zwarte binnenvlag en basis, de buitenvlag der daarop volgende staartpennen voor de helft vuilwit. Onderzijde witachtig, op de borst en buik een roodachtig waas. Vleugels bruin met grijze randen. Bij het vrouwtje is de kop bruin, zonder zwarte baardstreep. iris geelachtig, snavel van het mannetje stroogeel; vrouwtje groenachtig bruin, snavelpunt ondersnavel meer geel, pooten zwart.
Zeldzame broedvogel; in uitgestrekte rietmoerassen plaatselijk wel talrijker, zooals in de Naardermeer, en andere Vechtplaasen, N.W. van Overijsel (Kamperland) midden Friesland, etc.
Voedsel: Insecten en larven daarvan (jongen worden veel met groene rupsen gevoed), ’s winters ook veel zaden.
Nestelt laag bovend en grond, tusschen riet en allerlei waterplanten, etc. te midden van een weelderige rietmoerasvegetatie. nest is van rietgras en deelen van riet gemaakt, zelden een enkel veertje.
Broedtijd: Einde April – Juli, zelfs nog in Augustus.
Eieren: 5-7, soms 8 en meer tot 12 toe. (nalegsel 4-6), melkwit met zwartbruine streepjes, lijntjes en krulletjes.
Broedduur: ± 13 dagen. Beide sexen broeden, het vrouwtje wel het meest. Twee of drie broedsels per jaar.
Veldkenmerken: Een echte vogel van het rietland, uitstekend rietstengel-klauteraar. Zoowel door vorm en kleuren van het vederkleed met geen enkelen anderen inlandsche te verwarren. Vliegt meestal juist boven de toppen der rietstengels. Lokroep een helder “tjing-tjing”. Alarmkreet “errr” en “ie-err”.
Waarschijnlijk trekt een deel van onze broedvogels in het najaar weg (October). Het geheele jaar is de soort echter aan te treffen, zelfs bij strenge vorst vertoonen ze zich in troepen in hun broedgebied. De trekkers keeren in Maart weer terug.
In het determineerboekje Zien is kennen! staat de volgende afbeelding en omschrijving:
Volksnamen: Baardmees, Dekvogeltje.
Volwassen kleed: Zie afbeelding; het vrouwtje heeft de geheele kop bruinachtig (geen of onduidelijke knevelstreep).
Jeugdkleed: Als volwassen vrouwtje, echter doffer van tint.
Broedgegevens: Eind-April tot in Augustus. Doorgaans 5 – 7 eieren, wit met zwartbruine stipjes. Broedduur ± 13 dagen. Twee of drie broedsels per jaar. Broedt plaatselijk in Engeland, nederland, Zuid-Frankrijk, Oost-Spanje en Italië.
Nadere bijzonderheden: Zeldzame broedvogel, plaatselijk vrij talrijk, o.a. Kamperland en omgeving, verder: plassen be-oosten de Vecht (Naardermeer), Midden-Friesland en hier en daar verspreid in enkele paartjes. Bewoont uitgestrekte rietvelden en blijft grootendeels ook ’s winters op de broedplaatsen, zwerft dan in min of meer groote troepen rond. Het nest ligt tusschen moerasplanten, laag bij de grond, wordt gemaakt van rietgrassen e.d. en is gevoerd met rietpluis. Klautert behendig langs de rietstengels op zoek naar voedsel. Leeft uitsluitend in het riet en is met geen andere inheemsche vogel te verwarren. Roept een hoog en helder “ting”, “ting”. Alarmroep: “err”. Is ongeveer zoo groot als een Koolmees en heeft een veel langere staart. Enkele trekken in October weg en keeren in Maart op de broedplaatsen terug.