Blauwe Reiger – Ardea cinerea
Een Blauwe Reiger kent iedereen wel, vooral ’s winters, als ze kleumend langs de sloot of parkvijver staan. Maar ook de eigenaar van een vijver kent ze, als de dief van zijn vissen.
In het Verkade plaatjesalbum Lente het volgende over de Blauwe Reiger:
Nog andere groote, stille gestalten staan langs den slootkant. Uit de verte gezien zijn het grijze, platte silhouetten, als uit zink geknipt, maar dichterbij worden het mooie vogels met fraaie kleuren aan snavel, oogen en pooten en zacht getinte veeren, die tot het mooiste behooren, wat er in de vogelwereld te zien is. Het zijn Blauwe Reigers.
Schuw vliegen ze op en loom zeilen ze met holle vlerken over de gele bloemenwei. De lange nek wordt geheel ingetrokken, zoodat de kop tusschen de schouders komt te liggen en alleen de lange snavel vooruitsteekt. Den heelen winter hebben ze hongerend rondgezworven, ongeloofelijk mager, maar nu brengt de warme lente overvloed.
In de hooge boomen van een statig buiten of tusschen het riet van de stille plas bouwen zij hun groot takkennest, soms honderden bij elkander. Den heelen dag zijn in die buurt reigers aan de lucht, maar de eigenaar van de boomen heeft er het land aan en probeert ze weg te schieten. Want in een bosch waar reigers nestelen, is het niet uit te houden en de boomen gaan er door kwijnen.
Onophoudelijk brengen oude vogels visch aan de jongen, die elkander in ’t nest verdringen om den eersten hap. Niet zelden gebeurt het, dat daarbij de visch over den rand van het nest naar beneden tuimelt en zoo komt dan de grond vol met allerlei afval en verrotting. Want de oude reiger denkt er niet aan om, om de gevallen visch weer van den grond op te rapen; hij geeft er de voorkeur aan een nieuwe te gaan halen uit zijn vischwater.
Ieder heeft zijn geliefkoosd plekje, waarvan hij de visscherij-toestanden op zijn duimpje kent en dat hij op geregelde tijden van den dag en van den nacht bezoekt. Reigers houden er veel van,m om in de schemering nog eens uit visschen te gaan, en als dan een drietal of zestal van die groote vogels hoog door de stille avondlucht zich naar hun jachtveld begeven, roepen zij elkander van tijd tot tijd een luid en grof “goede vangst” toe. Overigens zijn ze al niet veel spraakzamer dan de ooievaars.
In het eerste deel van het plaatjesalbum Hoe heet die vogel? ook een uitgebreide omschrijving:
Volksnamen: Aalreiger, Vischreiger.
Prachtkleed: Hoofdkleur blauwgrijs, onderzijde wit. Pronkveeren aan brost wit, aan schouder en achterhoofd blauwzwart, op den rug zilvergrijs. Door het oog een breede zwarte streep, doorloopend tot in den nek. Slagpennen blauwzwart, vleugelrand wit. Iris geel, snavel oranjegeel met donkere punt, pooten bruingrijs. Jonge dieren zonder sierveeren.
Vrij algemeende broedvogel. Ze nestelen in kolonies, soms honderden bij elkaar in hooge boomen, ook wel in lage struiken en vruchtboomen, enkele malen in het riet (de Muy, het Zwanenwater, Naardermeer). Boomnest van takken en twijgen, in het moeras vaak van dood riet.
Voedsel: Visch, ratten, muizen, amphibiën, reptielen, insecten, schaaldieren, soms ook cadavers (’s winters).
Broedtijd: Begin Februari-Juni, soms nog wel later.
Eieren: Gewoonlijk 4-5, groenachtig blauw.
Broedduur: 26 dagen. Beide sexen broeden, het vrouwtje het meest. De jongen verlaten na ± 5 weken het nest. Een enkele maal meer dan één broedsel.
Veldkenmerken: De grootte, de lichtblauwe kleur en donkere slagpennen, lange hals en pooten geven goede kenmerken. Vliegt met S vormig ingetrokken nek, pooten ver achter het lichaam uitstekend, langzame vleugelslag, met breede groote en holle vleugels. Roep van overvliegende vogels eenr auwe schorre kreet zooiets als a-raatsch. Op de broedplaats allerlei kolderende geluiden.
Trekgegevens: Algemeende doortrekker in voorjaar en herfst. Een aantal overwintert, bij strenge winters sterven vele.
In het determineerboekje Zien is kennen! het volgende:
Volksnamen: Reiger, Aalreiger, Vischreiger.
Prachtkleed: Zie afbeelding.
Winterkleed: Ongeveer als prachtkleed. Snavel en oog fletser geel.
Jeugdkleed: Bijna zonder sierveeren. Wit grijzer. Rug en vleugels met bruin waas. Snavel groengeel. Pooten loodkleurig.
Broedgegevens: Februari tot Juni. 4-5 eieren, licht blauwgroen. Broedduur ± 26 dagen. Na 5 à 6 weken verlaten de jongen het nest.
Nadere bijzonderheden: Vrij talrijke broedvogel door ’t geheele land, hoewel het aantal waarschijnlijk langzaam afneemt. Broeden voornamelijk in hooge boomen, doch ook wel, maar minder algemeen, in struiken en tusschen het riet (Texel, Zwanewater). Blauwgrijze vogel, met witte hals. Vliegt met langzame vleugelslag. De breede holle vleugels en de ingetrokken hals zijn goede kenmerken van het vliegbeeld. Zoekt zijn voedsel in waterrijke streken. Roep: een schorre kreet, die hij vooral bij het terugkeeren op de broedplaats en bij het overvliegen laat hooren. Algemeende doortrekker in voor- en najaar. Sommige overwinteren, vooral in open winters. Bij aanhoudende vorst sterven er vele.