Dodaars – Tachybaptus ruficollis

Dodaars - Tachybaptus ruficollis

 

Als je een nieuwe telelens hebt gekocht wil je deze uitproberen. Als dan de Dodaars langskomt met een van zijn jongen en het lukt om een mooie foto er van te maken dan is je dag goed.

Ik heb een paar wetenschappelijke namen kunnen vinden:

  • Tachybaptus ruficollis
  • Pociceps ruficollis
  • Podiceps fluviatilis

 

 

Dodaars - Tachybaptus ruficollis
Links: vrouwtje, zomerkleed – rechts: mannetje, zomerkleed – daartussen een jonge Dodaars.

 

 

In het Verkade plaatjesalbum De Bonte Wei schrijft Jac. P. Tijsse het volgende bij een afbeelding van Jan van Oort:

Dodaars - Tachybaptus ruficollis

Op zulke plaatsen zwemmen ook, als de slooten niet al te smal zijn, de vlugge dodaarsjes, die op kleine eendjes zouden lijken als ze maar een staart hadden en als hun zwemvliezen den gewonen vorm hadden. Hun nest is een hoop rommel op ’t water en als de broedende vogel onraad merkt, dan glijdt hij er stilletjes af maar verstopt eerst de eieren onder modder en blaren. Dan duikt hij onder en je moet al heel knap en geduldig wezen, om wat van hem te zien te krijgen. Er zijn er veel meer in onze natte landen dan men wel meent, en wanneer ik op zoo’n nat plekje het kartelblad of de orchideeën ga liggen bekijken, dan heb ik om zoo te zeggen altijd een oog gericht op het verschiet der slooten, om zoo mogelijk een blauwborstje of een dodaarsje te betrappen.

 

 

In het eerste deel van het plaatjesalbum Hoe heet die vogel?de volgende afbeelding en begeleidende tekst:

Dodaars - Tachybaptus ruficollis

Volksnamen: Hagelzakje, Kleine Fuut, Kleine Duiker, Duikertje, Aalduiker.

Prachtkleed: Geheel donkerbruin met olijfgroenen glans, onderzijde grijsachtig, donker gewolkt. Wangen, oorstreek en zijden van den hals roodbruin, bij het vrouwtje minder opvallend. Iris roodbruin, snavel kort, zwart met grijze punt, groengele mondhoeken, pooten donker olijfgroen.

Winterkleed: Zonder roodbruin aan kop en hals, onderzijde satijnwit.

Jeugdkleed: Als winterkleed, de kopzijden met donkere lengtestrepen.

Plaatselijk vrij algemeene broedvogel in kleine poelen, plassen en slooten. Levenswijze als van den fuut.

Broedtijd: De geheel zomer, soms al tegen midden April, ook nog wel laat in Augustus.
Eieren: gewoonlijk 4-6, soms zelfs 7, belangrijk kleiner dan van de Fuut; tegen het einde van het broeden donkerbruin gekleurd.
Broedduur: 18-20 dagen. Beide sexen broeden. Waarschijnlijk meer dan een broedsel per jaar.

Veldkenmerken: Het mankeeren van kraag- en kuifveeren sluit verwarring met andere futen-soorten uit. In winterkleed geen zuiver wit en zwart, zooals bij de Geoorde Fuut; en Kuifduiker, is ook kleiner. Maken vooral in den broedtijd helderklinkende en trillende wied-wied geluiden.

Trekgegevens: Trekt zeer algemeen door vanaf Augustus, vooral bij vorstinval, zoowel op zoet als zoutwater. Bij strenge vorst vrij algemeen op geschikte plaatsen aan de kust en zeegaten, (Pieren van IJmuiden, Visschershaven, etc.) Overwinteraars vaak in troepjes bijeen. Trekt ook ’s nachts.

 

 

In het determineerboekje Zien is kennen het volgende:

Dodaars - Tachybaptus ruficollis

Volksnamen: Hagelzakje, Aalduiker, Kleine Fuut, Duikertje.

Prachtkleed: Zie afbeelding. De naakte witte vlek bij de mondhoeken wordt later in de tijd geelachtig. Onderzijde glanzend bruinachtig grijs.

Winterkleed: Lichtbruin met veel grijs-wit aan hals en onderzijde.

Jeugdkleed: Ongeveer als winterkleed. Donsjongen zijn zwart, lichtgrijs overlangs gestreept en hebben een wit oog.

Broedgegevens: Begin-April tot eind-Augustus 4-6 eieren, eerst wit, later vuilgeel. Doorgaans twee broedsels per jaar. Broedduur ± 3 weken. Midden- en Zuid-Europa, Rusland, om de Middellandsche Zee.

Nadere bijzonderheden: De kleinste der futen. Mist kraag en kuif. Laat in paar- en broedtijd een rollende fluittoon hooren (lijkt van verre op die van de Scholekster), ook wel “piet-piet”. Is plaatselijk een algemeende broedvogel, o.a. in Friesland en in de Zaanstreek. Vooral veel in smalle baggerslooten (waarin ze elk jaar terugkeeren), waar het water eenigszins brak is. Gedurende de broedtijd vliegen ze bijna nooit. Het schijnbaar drijvende nest, dat bijna altijd stevig vertuid op een rietbodem ligt, wordt gebouwd van halfvergane waterplanten. Bij het verlaten van het nest worden de eieren toegedekt. Vele overwinteren h.t.l. zelfs in de grachten der steden. Najaarstrek Augustus tot in de winter, voorjaarstrek Februari tot eind-April.