Fazant – Phasanius colchius
Ondanks alle kleuren was het toch lastig de fazant te vinden in het hoge gras. Maar het is gelukt om hem vast te leggen, zonder hem al te veel af te schrikken.
In het Verkade plaatjes album Herfst een afbeelding met een beschrijving van de jacht op fazanten, wat helaas ook tot de werkelijkheid van deze vogels hoort:
In een lange rij slingeren ze voort langs de duinpaden. Nu is ’t jachtveld vereikt, je hoort de drijvers met hun stokken in de struiken slaan en onophoudelijk roepen ze “rrr”, “rrr”, om ’t wild op te jagen.
De jagers lopen langsch ’t bosch of staan geposteerd op gunstige plaatsen en weldra klinken boven ’t geluid van ’t drijven en ’t verward geroep van “tire-haut’ of ‘”partout” de geweerschoten in dubbeltal.
’t Is voor de fazanten en patrijzen natuurlijk een heel onaangename verrassing. Den heelen zomer hebben zij van den jachtopziener en zijn helpers niets anders ondervonden dan vriendschap en bescherming. Hij ving trouw al ’t roofgedierte weg, hij beschermde de nesten tegen allerlei zwervers en zoo een zorgelooze moeder haar jongen verliet, voorzag hij die van een trouwe kippen-pleegmoeder. Dag aan dag strooide hij op een veilige plek overvloedig voedsel en waakte daar ook, dat de brutale kraaien er niet te veel van roofden.
En nu wordt alles in ’t werk gesteld, om de vogels te vervolgen en te dooden.
In het eerste deel van het plaatjesalbum Hoe heet die vogel? de volgende afbeelding en tekst:
Mannetje: Kop en hals glanzend donkergroen, overigens glanzend goudbruin met donkere en lichte vlekken en zwarte eindzoomen. Staart zeer lang, olijfkleurig, bruin met donkere dwarsbanden.
Vrouwtje: geheel geelbruin, met donkere vlekken en lichta randen.
Jeugdkleed: lijkt op vrouwtje.
Algemeene standvogel, Waarschijnlijk door de Romeinen ingevoerd, thans in wilden staat voorkomend in bosschen, op de heide, vooral in de duinen, soms in polders en in moerassige streken. Ze leven van allerlei zaden, kleine insecten, vooral mieren, sommige bessen en knollen, jonge spruitjes, etc. In den broedtijd leeft het mannetje met meerdere vrouwtjes, is dan zeer strijdlustig. nestelt in den grond, onder struiken tusschen allerlei ruigte en veldgewassen.
Broedtijd: April, Mei en de eerste helft van Juni.
Eieren: in den regel 10-15 (zeer groote legsels van twee vrouwtjes) koffiebruine, ongevlekte eieren (soms blauwachtig).
Broedduur: 23-25 dagen, vrouwtje broedt alleen. Eén broedsel per jaar. De jongen kunnen na ± 3 weken vliegen.
Veldkenmerken: Hoenderachtige haldwilde vogel van duinen, bosschen, parken, jachtterreinen etc. welke zich zonder menschelijke hulp moeilijk kan handhaven. Een goed kenmerk, zoowel bij koperkleurig mannetje als bruingrijs vrouwtje is de opvallend lange staart. Loopt en vliegt snel, vlucht met luid snorrende vleugelslagen.
In het determineerboekje Zien is kennen! de volgende afbeelding en omschrijving:
Volwassen kleed: Zie afbeelding
Jeugdkleed: Ongeveer als vrouwtje.
Broedgegevens: April, Mei, begin Juni. 9-16 eieren, die meest koffiebruin gekleurd zijn, soms echter een blauwachtige tint hebben. Broedduur ± 25 dagen. Het nest is een kuiltje in de grond, zeer goed verborgen tusschen de struiken, helm, e.d. Het vrouwtje broedt alleen. Oorspronkelijk broedvogel van het Zwarte-Zee-gebied, vandaar over Europa, Azië en Noord-Amerika verspreid.
Nadere bijzonderheden: Algemeende vogel, vooral in de duinen en in bosch- en heigebieden, minder in polders. Ongeveer zoo groot als een kip, maar slanker. De Fazant valt onmiddelijk op door de lange staart, het mannetje bovendien door de exotisch aandoende kleuren. Leeft niet zoo gezellig als de Patrijs. De vogel loopt en vliegt snel, dit laatste met veel gedruisch; hij gaat echter niet spoedig op de vleugels. Halfwilde, ingevoerde vogel, die terwillen van de jacht kunstmatig in stand gehouden en met eveneens ingevoerd, nauw-verwante soorten vermengd wordt. Standvogel.