Fitis – Phyloscopus trochilus
In het Verkade plaatjesalbum Blonde duinen beschrijft Jac.P. Thijsse de Fitis op de volgende manier:
De echte vogel van het berkenbosch blijft toch altijd het fitisje. Dat zingt en fladdert maar den heelen langen dag in de lichte berketwijgen.
Als je dat zoo ziet, zou je niet denken, dat hij zijn nest op den grond heeft, ja zelfs helaf erin. Het is heel moeilijk te vinden, want hij vlecht er een keurig koepeltje overheen, dat nauwelijks boven den grond uitkomt en zelf weer omringd en bedekt is met gras en kruiden.
Je moet voet voor voet den grond afzoeken en als de broedende vogel er niet afvloog, zou je zelfs dan ’t nog niet vinden. Het best gaat ’t nog, als je op de vogels let, terwijl ze aan ’t bouwen zijn. Leg dan ergens in de buurt een hoopje kleine witte donsveertjes neer. Er is niets, dat de fitis zozeer begeert, als kleine witte veertjes. Al heel gauw komt hij ze halen en dan wijst hij met ’t witte vlaggetje zelf den weg naar zijn verborgen hoekje. Ga er nietdadelijk heen. Onthoud de plek en kom over een dag of acht eens kijken, dan liggen in het nest de ongeloofelijk teere wit-met-rood gespikkelde eitjes.
Ik zou u deze list niet geleerd hebben, als ik er niet zeker van was, dat geen mijner albumvrienden nog nesten uithaalt en eitjes vernielt. Je begrijpt toch zelf wel, dat je met veel plezier denkt aan een nest, dat je met rust hebt gelaten, dan aan wat verwaarloosde stoffige rommel in een kast of in een hoek op zolder.
In het tweede deel van het plaatjesalbum Hoe heet die vogel? wordt de Fitis op de volgende manier beschreven:
Volksnamen: Overbakkertje, Kleine gele Hofzanger.
Kop en rug groenachtig grijs, een duidelijke gele streep boven het oog, dekveeren, halszijden en wangen bleekgeel, teugel donkergrijs, vleugeldekveeren met groenachtige randen, onderzijde licht grijsgeel, buik wit. Buitenste staartpennen met smal, licht randje. Iris bruin, basis ondersnavel lichter, pooten vuilgeel of licht bruin.
Algemeene zomervogel, broedt door het geheele land, zelfs in tuinen en stadsparken, vooral langs slootkantjes met wilgen en in berkeboschjes of in gemengd hout.
Voedsel: Kleine insecten en larven, in den herfst ook veel bessen. Nestelt op den grond tusschen grassen en dor blad tusschen zeer lage struiken etc. Het nest is van droge grassprietjes, mos, dor blad, insectenspinsel, plantenpluis en is gevoerd met veel veertjes. Evenals bij de Tjiftjaf is het overvormig met een zijwaartsche opening.
Broedtijd: Mei-Juli.
Eieren: 5-7, soms 8, roomkleurig witte eieren met roestroode vlekjes en fijne bruinroode wolkjes.
Broedduur: 12-13 dagen. Het vrouwtje broedt alleen. In den regel één broedsel per jaar.
Veldkenmerken: Is een ietsje grooter en wat geler en heeft bruingele pootjes en is ook talrijker dan de Tjiftjaf en minder aan bosschen en opgaand hout gebonden. De zang is zacht, liefelijk en eeiniszins weemoedig. Het begint met iets, dat wel wat op een vinkenslag gelijkt, dan volgt een gedeelte met heel mooie, uitgehaalde klaagtoonen, al zachter en zachter en eindigt met een prachtig ‘handvat’, onbeschrijfelijk teeder.
Lokroep: als van Tjiftjaf en daarvan zeer moeilijk te onderscheiden. Maakt tusschen twee liedjes vaak aardige vliegoefeningen.
Trekgegevens: Keert terug en trekt in groot aantal door vanaf einde Maart of begin tot einde Mei. Herfsttrek vanaf begin Augustus tot einde October.
In het determineerboekje Zien is kennen! het volgende over de Fitis:
Volksnamen: Overbakkertje
Volwassen kleed: Zie afbeelding.
Jeugdkleed: Iets valer.
Broedgegevens: Als Tjiftjaf, eieren echter doorgaans lichter gevlekt en gestipt. Broedt in bijna geheel Europa (niet in het Zuidoosten).
Nadere bijzonderheden: Algemeene broedvogel door het geheele land in boomrijke streken, ook in parken en tuinen, talrijker dan de Tjiftjaf. Bouwt zijn nestje op de grond, overdekt met gras en bladeren (een oventje). Verblijft gaarne in loofhout met veel onderbeplanting. Komt meest iets later dan de Tjiftjaf en trekt in het najaar minder laat door (Augustus tot in October). Is iets grooter dan de Tjiftjaf en frisscher van kleur. Duidelijk lichte wenkbrauwstreep (bij Tjiftjaf minder duidelijk). Pooten geelbruin (Tjiftjaf zwartbruin). Zingt een weemoedig liedje, dat in het begin even herinnert aan de vinkenslag, naar ’t eind wordt het echter al zachter en zachter (alsof het wegsmelt), terwijl bij de Vink het geluid naar ’t eind toe krachtiger wordt.