Kameeltje – Notodonta ziczac
Van het Kameeltje zijn meerdere Nederlandse namen bekend, te weten:
Ook bij de wetenschappelijke namen zijn er meerdere bekend:
In het boekje Vlinderwereld wordt het kameeltje als volgt omschreven:
Beide namen, de wetenschappelijke en de huiselijke Hollandsche naam, duiden hier op eigenaardigheden van de rups, een wonderlijk diertje, althans wat zijn uiterlijk betreft. De kleur vooreerst al, die rose of ook wel roodbruin is of paars; dan de rusthouding, zoo allermerkwaardigst door het opgeheven voorste en ’t eveneens opgeheven achterste deel van ’t lichaam; verder de gek dunne hals achter den grooten hartvormigen kop en ten laatste het eigenaardigst nog, de bulten op zijn rug, vleezige uitwassen op den vijfden en den zesden ring, die eenigszins een zigzaglijn vormen, waarbij zich soms voegt een kleiner bultje op den zevenden en een pyramidevormige verhevenheid op den elfden ring. Daarbij zijn de laatste ringen oranjekleurig en eindigt het achterlijf in een breed vlak gedeelte. Hoewel zij, zooals bijna alle rupsen, die geen spanners zijn, 16 pooten heeft, gebruikt ze na de tweede vervelling de naschuivers niet meer, maar houdt het achterlijf een weinig opgericht. De magere hals heeft nog deze bijzonderheid, dat er onder aan den eersten borstring vlak bij den kop een kliertje of klierzakje wordt gevonden, in verband met naar links en rechts uitstulpbare roode uitsteekseltjes, die het dier naar willekeur schijnt te kunnen intrekken en uitsteken, juist als Papilio machaon zijn vorkje en Harpyia vinula zijn zweep. Mr. A. Brants heeft omtrent dat orgaan veel wetenswaardigs opgemerkt en verteld.
Op wilgen, eiken en populieren, meest aan het uiteinde der takken, leeft de rups zoowat den heelen zomer door, want na de in April en Mei uit de poppen ontwaakte vlinders, komt er in Juli en Augustus weer een tweede vlindergeslacht, zoodat de rupsen zich aan zomer- en herfstgroenten te goed kunnen doen. De zeer verwante, ook zoo bultige en even algemeene D r o m e d a r i s, Notodonta dromedarius, is bleekgroen en leeft op elzen en berken. Het glanzige, bruinroode popje van den K a m e e l t j e s v l i n d e r, dat op den grond ligt tusschen wat bladeren in een spinsel, of ook alleen in een spinsel, met wat korreltjes aarde vermengd, heeft niets, dat haar typisch van andere poppen onderscheidt, maar den vlinder zult ge niet licht met andere verwarren.
Het schubbig behaarde uitsteekseltje aan den binnenrand der voorvleugels, dat aan zoovele Notodontiden eigen is, komt duidelijk en zeer donker uit, afstekend tegen de licht gekleurde alleen aan den staarthoek donker beschubde achtervleugels, waarop die schubbentand, zooals ze genoemd wordt, rst; verder zijn de voorvleugels mooi en scherp geteekend, veelal iets lichter van tint dan op onze afbeelding. In ’t oog vallend is de wollige rug met de groote afstaande schouderdeksels en als ge, het opgestoken insect omkeerend, na eerst de, nij ’t mannetje althans, sierlijk gebaarde sprieten te hebben bewonderd, het donkerbruin der kleine tasters en de effen bruingele onderzij der vleugels hebt opgemerkt, vallen u stellig de sterk behaarde schenen in het oog, vooral de voorschenen in een keurig grijsbruin haarkleed gestoken, als moest er winterkou worden getrotseerd, terwijl toch alleen in voorjaars- en zomernachten de vlinders vliegen, ze over dag met dakvormig geplaatste vleugels tegen de boomstammen rusten, en de winter niet als volkomen insect maar als pop wordt doorgemaakt.
In de Vlinderatlas vinden we de volgende afbeelding en tekst:
De volgende soort draagt den naam van Kameeltjesvlinder (Notodonta ziczac) wegens de vreemdgevormde rups; die, evenals de Aziatische kameel, twee rugbulten bezit. De wetenschappelijke naam “Notodonta” beteekent “rugtand”, en duidt op een schubtand die aan den binnenrand der voorvleugels zit. Deze tand diende om den vlinder den doortocht te banen door poppenhuid en spinsel.
De voorvleugels zijn rood- of geelachtig bruin, aan den voorrand met een zilvergrauwe vlek en daarnaast een groote, donkere halvemaan. De achtervleugels zijn vuil geelgrauw, bij het mannetje donkerder. Vliegtijd Juni en juuli, overal gewoon.
De r u p s is rose of violet en draagt groote knobbels op den 5den en 6den ring. De kop is roodbruin, het staartschild rozerood. Leeft op wilgen en populieren.
In het Verkade plaatjesalbum Blonde duinen beschrijft Jac.P. Thijsse summier de Kameeltjesvlinder bij een tekening van L.W.R. Wenckebach:
Behalv meekrapvlinders wemelt het van pistooltjes en allerlei andere uilen, zoodat men op de bloemenhelling bij gunstige avonden heel duidelijk een dof gebrom van trillende vlindervleugeltjes hooren kan. ’t Is wel de moeite waard, er eens op te letten, want daar kunnen heel mooie dieren bij zijn: de spookachtige hopvlinder, het juweel-prachtstukje, dat braamvlinder heet, de aardig geteekende viervlak en de kameeltjesvlinder, die door zijn vlekken herinnert aan de wapendragers. Soms zie je er geen een, maar op gunstige avonden massa’s.