Kauw – Corvus monedula

Kauw - Corvus monedula

 

Kauwtjes zijn regelmatig te vinden in onze tuin. Vlak achter bij ons is een klein bos, waar ze graag overnachten. Wanneer je ‘sm avonds langs dit bos fietst hoor je ze in de bomen ‘keuvelen’, altijd een gezellig geluid. Doordat ze zo dicht bij zitten zijn ze in de buurt een regelmatige gast.

 

 

Kauw - Corvus monedula
Bovenin links: de Scandinavsiche Kauw – onderin links: een jonge Kauw – bovenin rechts: vrouwtje – onderin links: mannetje

 

 

In het Verkade Plaatjesalbum Lente beschrijft Jac.P. Thijsse de Kauw op de volgende manier bij een afbeelding van Jan van Oort:

Kauw - Corvus monedula

Er is een andere stadsvogel, die in de lente ook in tropen vliegt en drukte maakt, maar alles veel sierlijker en prettiger doet. Ik bedoel het kerkkauwtje, de kleinste en beminnelijkste van onze kraaiachtige vogels. In tropen van tien tot honderd spelen zij krijgertje om de torenspitsen, vlug en sierlijk glijden de zwarte gestalten door de lucht met rustig gestrekte vleugels en fraai gespreide staart. Daarbij roepen ze elkander onophoudelijk aan met een soort van kort melodieus gekef.

Ze zijn niet groter dan duiven, en er ligt ook iets zachtzinnigs over hun wezen. Maar het is met die zachtzinnigheid als met den witten satijnglans die over nek en wangen ligt, het is maar schijn, de zwartheid, het wreede en verderfelijke, ligt er onder en uit het witte oog spreekt niet alleen verstand en list, maar ook sluwe moordzucht. Want dit kerkkauwtje is al een even felle roover en moordenaar als zijn familiegenooten de raven, kraaien, eksters en gaaien.

In de stad kunnen zij niet veel kwaad doen, maar in het bosch maken zij slachtoffers bij de vleet. In sommige streken is hun kwade invloed duidelijk merkbaar, in andere lijkt het wel, alsof ondanks roof en moord de vogelbevolking maar altijd toeneemt. Daar heeft oedere holle popel zijn kauwennest of zelfs meer dan één op één stam, maar in de meidoorns brengen tal van houtduiven hun jongen groot en tortels bouwen er in de dichte sparren of in het fijne berkenhout.

Slag op slag rooven de kauwtjes de witte eieren van het nest, maar onverdroten leggen de duiven voort, verhuizen desnoods, maar rusten niet, voordat een leelijk jongenpaar lodderig zit te kijken op het ijle platform van hun takkennest.

 

 

In het eerste deel van het plaatjesalbum Hoe heet die vogel? wordt de Kauw op de volgende manier beschreven:

Kauw - Corvus monedula

Volksnamen: Torenkraai, Ka, Torenka, Karkauw, Kerkkauw.

Schedel blauwzwart, rug, vleugels en staart met staalglanzen, achterhoofd en wangen grijs, als bestoven met meel; onderzijde grijsachtig. Iris witachtig bij jongen lichtblauw, snavel en pooten zwart.

Zeer algemeende broedvogel, bijna uitsluitend standvogel. Werkt in troepjes en in gezelschap van Roeken op het land. Algemeen op torens en ruïnen, ook in de steden. Ze leven gezellig en zijn zeer luidruchtig en druk. Nest in holle boomen vooral populieren, beuken, eiken en linden, aan hooge gebouwen, in torens, op ruïnen, vooral in schoorsteenen, ook tusschen klimop tegen gebouwen en boomen, soms in konijnenholen; een enkele maal een open boomnest. Vaak herbergt een boom meerdere nesten.

Broedtijd: Eind April-Mei, ook nog wel later.
Eieren Meestal 4-6, soms 7 blauwachtig grijs gevlekt met grijze en aschgrauwe en bruinachtige vlekjes en stipjes.
Broedduur: 18-20 dagen. Eén broedsel per jaar. Na 28-32 dagen vliegen de jongen uit.
Voedsel: Alleseter, voedt zich met insecten, larven, slakken, wormen, jonge vogels, vogeleieren, tarwe en aardappelen, ook wel sommige bessen en vruchten (kersen).

Veldkenmerken: De geringere grootte, vlugger manieren en een zekere kwieke speelschheid en dichtaaneen gesloten hevederte, waardoor ze een gave en elegante indruk maken, onderscheiden de vroolijke Kauw van de meer waardige en ernstige Kraaien. Goede kenmerken zijn de zilvergrijze nek en wangen. Ze vliegen met een vluggere wiekslag, vleugels weinig duidelijk gevingerd. Roepen een kort, vroolijk, helder en metaliek klinkend ‘ka-ka’ of ‘kauw’, alarmkreet klinkt als ‘kew’. Maken mooie vliegtoeren, vooral in het najaar, daarbij druk kakelend. Soms ook spiraalvormige speelvluchten, waaraan honderden vogels mee kunnen doen. In den troep toch nog vaak de afzonderlijke paren te onderscheiden. Slaapt in gezelschap met Bonte Kraaien en Roeken in bosschen (vooral duinbosschen).

Trekgegevens: Trekt in groot aantal door vanaf September tot begin November. Gedurende vorstperioden verblijven velen in de duinstreek. De terugtrek vindt plaats vanaf eind Februari tot diep in Mei. Evenals bij de Roek belangrijke trek naar en vanuit Engeland.

 

 

De volgende tekst komt uit het determineerboekje Zien is kennen!:

Kauw - Corvus monedula

Volksnamen: (Toren)Ka, Akke, Alk, Torenkraai, Skusstienka, Dolke.

Volwassen kleed: Zie afbeelding.

Jeugdkleed: Valer dan volwassen kleed, meer bruinzwart en bruingrijs.

Broedgegevens: Half-April tot in Juni. 4-6 eieren, als die van de Roek, iets kleiner en meer blauwachtig groen. Broedduur 18-19 dagen. West- en Midden Europa.

Nadere bijzonderheden: Zeer algemeende broedvogel, plaatselijk (o.a. Texel, Zaanstreek en Waterland tot ter hoogte van Alkmaardermeer) vrij zeldzaam tot zeer zeldzaam, ook buiten de broedtijd. Overwegend standvogel. Nestelt in holle boomen, torens, schoorsteenen, tusschen klimop; soms in holen in de grond en een enkele maal in een open boomnest. Verschilt duidelijk van de Roek en de Zwarte Kraai: vliegt met veel vlugger vleugelslag en heeft onduidelijk gevingerde vleugels. Een elegant, monter vogeltje, dat speels vliegt en druk ‘kakelt’, de hiervoor genoemde kraaien doen veel ‘ernstiger’. Slaapt met deze in de bekende slaapbosschen. Roept helder: ‘kaw’.