Kleine vuurvlinder – Lycaena phlaeas

Kleine vuurvlinder - Lycaena phlaeas

Soms zit alles mee, je zit op een terras met een cappuccino, er landt een kleine vuurvlinder in de struik vlak naast je en… je hebt zelfs je camera bij je. Hij heeft me één foto gegund en was toen weer verdwenen.

De vlinder is onder meerdere namen bekend, namelijk:

  • Kleine vuurvlinder
  • Gevlekte vuurvlinder
  • Vuurvlinder

En ook bij de wetenschappelijke namen zijn er meerdere namen:

  • Lycaena phlaeas (Linnaeus, 1761)
  • Chrysophanus phlaeas
  • Polyommatus phlaeas
  • Heodes phlaeas
  • Lycaena eleus

 

 

In het boekje Vlinderwereld vinden we de volgende tekst en afbeelding:

Kleine vuurvlinder - Lycaena phlaeas uit Vlinderwereld

Ja, werkelijk, het is een gloed als van vuur, die over de voorvleugels en in een band langs den rand der achtervleugels ligt bij dit keurige kapelletje. Het zou niet aangaan, hier van bruin of van goud te spreken, zelfs warm goudbruin zou nog niet genoeg zeggen, het is de echte vlammenkleur, die daar speelt op de stevige breede vleugeltjes van dit vroolijke, de zon en de bloemen beminnende vlindertje. Hij is heel algemeen, op droge gronden zoekt hij de bloemen van de heide, maar die der weide versmaadt hij daarom niet en een stille voorliefde heeft hij voor open bloemrijke plaatsen in bosschen en langs den rand van het kreupelhout. ’t Geheele zomerhalfjaar door, in Mei reeds te beginnen, vliegen ze er rond, niet lang achtereen de vleugels roerend, maar telkens rustend en de eene bloem verlatend om terstond de andere weer tot zetel te iezen. Ook wagen ze zich niet ver, meestal blijven ze binnen een vrij beperkt terrein.

Natuurlijk moet er zuring in de buurt zijn, want daarop legt het wijfje de eitjes en daarmee voedt zich het heldergroene rupsje met drie roode lengtestrepen en fijne roodachtige haartjes. Hij heeft als alle leden van de familie der Lycaeniden, dus als zijn neefjes Thecla en Lycaena, een vorm, die sterk herinnert aan dien der keldermotten of pissebedden, zoo plat van onderen, het dikst in ’t midden en vóór en achter spits toeloopend. De pootjes, alle zestien, zijn heel klein, en de kop, bij deze Polyommatus bruin, kan bij al die rupsen ingetrokken worden, zoodat hij zich als in den eersten ring verschuilt. Bij dag houdt het diertje zich meestal verborgen.

Soms in ’t najaar, maar vaak ook eerst in ’t voorjaar na de overwintering verpopt het rupsje zich en wordt tot zoo’n gedrongen stevig onbewegelijk popje als alle Lycaeniden maken, eivormig bijna, alleen wat ingesnoerd vóór het midden. Bij ons V u u r v l i n d e r t j e is de pop geelbruin met zwarte stipjes en ze is heel laag bij den grond, soms even er onder te vinden. In Mei ontwaakt daar ’t vlindertje uit, dat eitjes legt, waaruit nog in denzelfden zomer een nieuw geslacht wordt geboren. Die in Augustus of September ontpopte vlinders zijn iets donkerder van tint en hebben aan de achtervleugels dicht bij den binnenrandshoek een puntje of een staartje, het sieraad dat geregeld het genus Thecla tooit.

Rondom den vuurgloed der voorvleugeltjes, getemperd door veel hoekige zwarte vlekjes, die twee aan twee tot een dwarslijn zjn gegroepeerd en door als de geslachtskenmerk belangrijke drie dito in de lnegte in de middencel geplaatst, ligt een donkerbruine rand, ’t breedst aan de buitenzijde en van denzelfden tint als de van buiten rood omrande achtervleugels, wier achterzij, als de voorvleugelpunt, eigenaardig vaalgrijs is met fijne zwarte stipjes.

 

 

In het Verkade plaatjesablum De bonte wei wordt er veel aandacht besteedt aan deze vlinder:

Kleine vuurvlinder - Lycaena phlaeas uit het Verkade plaatjesalbum 'De bonte wei'

De zuring heeft nog een ander vriendje, waar ik haast net zooveel van houd als van de kneutjes; dat is het vuurvlindertje, het dartelste van alle vlindertjes.

Wat hebben onze Hollandsche dagvlinders over ’t algemeen toch prettige namen, namen, die het onvergeeflijk maken, dat je de dieren zelf niet herkent, als je ze buiten tegenkomt. Denk maar eens aan parelmoervlinder, dagpauwoog, rouwmantel, zandoogje, blauwtje, groentje, witje, citroenvlinder, oranjetip, weerschijnvlinder, allemaal namen, die heel gelukkig aanduiden, hoe het dier er uitziet.

Het vuurvlindertje heeft ook zoo echt een kleur en den gloed van een kooltje vuur, dat je op ’t eerste gezicht al zegt, dat moet hem zijn en geen andere. ’t Is precies alsof je een gloeiend kooltje ziet gloren, onder de asch. Wie een beetje thuis is in ’t Rijks-Musuem heeft die gloed wel gevonden in de brandende turfjes op een paar schilderijen van jan Steen; ik herinner mij op ’t oogenblik twee van zijn schilderijen met van die vuurvlinder-gloeiende-turfjes in een test. De Engelschen, die anders ook over heel mooie vlindernamen beschikken, noemen ons vuurvlindertje Small Copper maar dat is lang zoo juist niet, die vleugeltjes zijn veeleer vuur dan koper, let er maar eens op.

En in ’t vuur liggen weer mooie koolzwarte blokjes, bij sommige meer, bij andere minder, want dat vuurvlindertje is een heel variabel diertje. Wie er aardigheid in heeft kan zich een verzameling vuurvlindertjes aanleggen, beginnende met diertjes waarvan de vleugels bijna geheel vuur zijn, zonder zwarte vlekjes om te eindigen met vormen, waarvan zooveel zwarte vlekjes voorkomen, dat ’t vuur er geheel onder verscholen gaat.

Heel dikwijls vind ik er ook, die op de achtervleugels mooie blauwe plekjes hebben; verleden jaar kwam er zoo een drie dagen achtereen in mijn tuin altijd ’s middags tusschen één en drie uur, want die dartele en vlugge diertjes hebben soms zeer vaste gewoonten. Het moet ook voorkomen, maar dat heb ik nooit gezien, dat het vuurtintje heelemaal vervangen is door een roomachtige of ook zilverachtige tint, je zoudt kunnen zeggen: een vuurvlindertje in dr grondverf.

Maar hoe ze er ook uitzien, altijf zijn die kleine rakkers vol levenslust en overmoed. Niet alleen, dat ze elkander nazitten, zooals alle vlinders doen, maar ze laten, om zoo te zeggen, geen enkel dier met rust.

ik heb het wel gezien, dat ze de vliegen verjoegen van de bloemen, ja, dat ze dikke hommels te lijf gingen. Zoo brutaal kwamen ze op die zuigbrommers af, dat die overhaast op de vlucht sloegen, alsof ze ik weet niet wat van die kleine vlindertjes te vreezen hadden.

Zelfs heb ik me wel verbeeld, dat ze mij aanvielen, wanneer ik in de wei zat te teekenen of te spionneeren. Onophoudelijk vlogen ze mij om ’t hoofd, ze gingen zitten op mijn handen, op mijn schetsboek en ik geloof waarlijk dat ze, als ik opstond om ergens anders te gaan werken, nog meenden dat ze mij uit het veld hadden geslagen. Nu, ik gunde hun de pret van harte.

Ik denk wel, dat het hun in de meeste van die gevallen te doen is om te kunnen komen bij hun geliefkoosde zuringplant, waarop ze hun eitjes willen leggen. De larven, die uit die eitjes komen, zijn platte groene rpsjes, bedekt met korte fijne roodachtige haartjes en hun pooten zijn ook rood, dat schijnt nu eenmaal zoo bij de zuring te behooren.

Ik wed, om een kwartje, dat niet één op de duizend lezers van dit album ze ooit gezien heeft. De slimmers schijnen alweer te beseffen, dat de voornaamste zorg van een rups moet zijn: zooveel mogelijk te eten en zoo weinig mogelijk opgegeten te worden. Daarom kruipen zo overdag wijselijk in den grond en ’s avonds komen ze te voorschijn, om zich te goed te doen aan de lekkere zuring.

Wie ze dus wil zien, moet ’s avonds er op uit met een lantaarntje en met een paar goede waterdichte schoenen aan van wege de avonddauw. De witte nevels, die zich verdichten boven de slooten en die ten slotte een witte wade weven over het heele landschap, zullen ons niet deren. Heel veel menschen vreezen de avondnevel alsof die uit vergiftige dampen bestond, doch ’t is niets anders dan zuiver water en als je overigens goed gezond bent, dan zal die nevel je niet ziek maken.

 

 

Ook in het plaatjesalbum Van rupsen en vlinders is het Kleine Vuurvlindertje opgenomen:

Kleine vuurvlinder - Lycaena phlaeas

Chrysophanus phlaeas. VUURVLINDERTJE. Vlsp. 2,5-3 cm. Voorvleugels roodgoud, met vierhoekige zwarte vlekjes en donkere rand. De achtervleugels zijn donkerbruin met roodgouden and langs de achterrand. Hij komt van Mei tot October vrij algemeen voor.
De groene rups, met rode ruglijn, leeft op Zuring en Guldenroede.