Koolmees – Parus major

Koolmees - Parus major

De koolmees is een algemene vogel die vooral ’s winters veel in tuinen te vinden is, zeker als er vogelvoer beschikbaar is.

 

 

Koolmees - Parus major

Linksboven: vrouwtje – Middenonder: Jong mannetje – Rechtsboven: mannetje

 

 

In het Verkade plaatjesalbum Lente staat ook een afbeelding van de Koolmees, gemaakt door Jan van Oort, met tekst van Jac. P. Thijsse:

Koolmees - parus major

Doch in Februari, dat is wat anders. Dan gaat de zanglijster ook al bouwen en de meezen ontbinden gaandeweg hun groote winterlegers en trekken bij kleine troepjes, ten slotte zelfs bij paren door het land.
Wie de meezen voert met spekzwoerd of soepbeentjes, vet in een notedop of een kokesnoot – alles opgehangen in boomen – kan dat gemakkelijk waarnemen. In den winter komen heele tropen op ’t voer af. Niet, dat ze alle tegelijk eten, o neen, dat gaat bij beurten: de sterkste het eerst en dan wippen de andere ongeduldig door het hout onder het uiten van hun klokjesheldere loktonen. Het zijn meest koolmeezen, met zwarten kop en zwarte middenstreep over de zwavelgele borst, maar ook komen er prachtige pimpelmeesjes bij met lichtblauwen en donkerblauwen halskraag.

 
 
 
 
 

 

 

Ook in het plaatjesalbum Hoe heet die vogel? met afbeeldingen van Jan P. Strijbos en aquarellen van Sjoerd Kuperus komt de koolmees voor:

Koolmees - parus major

Eet insecten en larven (spinnen-eieren, rupsen) in ’t voorjaar ook kiemknopjes en spruitjes, in den herfst ook fruit, boonen, etc. De jongen worden bijna uitsluitend met larven van motjes en rupsen gevoerd: de ornitholoog Newstead schatte het aantal insecten (hoofdzakelijk rupsen) dat een paartje Koolmezen in 3 weken vernietigde, op 7000 à 8000 stuks.

 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 

 

 

In het determineerboekje Zien is kennen is het volgende over de koolmees te lezen:

Koolmees - Parus major

Volksnamen: Bijmees, Blokvink, Dubbele Mees, Kaasmees, Plakker, Schiet in ’t vuur, Bybitter, Stiselkop, Swartkopke.

Volwassen kleed: Zie afbeelding. Het ♀ is matter van kleur, terwijl de zwarte borststreep minder ver doorloopt en smaller is.

Jeugdkleed: Iets valer dan volwassen kleed.

Broedgegevens: Eind-April tot in Julie 6-12 witte eieren met roodbruine stipjes en vlekjes. Broedduur ± 14 dagen. Twee broedsels per jaar. Broedvogel van Eruopa, tot de Middellandsche Zee en West-Siberië (o.a. in Gr.-Brittanië en ierland komt een andere vorm voor).

Nadere bijzonderheden: Algemeende standvogel het geheele jaar door. ’s Winters komen hier ook trekkers uit andere landen en zijn ze nog talrijker dan ’s zomers. Nestelt in holen (nestkastjes). Als de vogel het nest verlaat, worden de eieren meest met nestmateriaal toegedekt. Is duidelijk grooter en forscher dan de andere meezen. Karakteristiek is de witte, scherp zwartbegrensde wangvlek, benevens de gele onderzijde met de donkere borstband. Komen ’s winters veel op voertafeltjes en leven dan voor een groot deel van het voedsel, dat de menschen hun verstrekken. Eten, behalve insecten e.d., ook veel oliehoudende zaden (zonnebloempitten, pinda’s). Jongen worden uitsluitend met insecten gevoerd.