Meerkoet – Fulica atra
In het Verkade plaatjesalbum Lente vinden we de volgende tekst van Jac.P. Thijsse bij een tekening van Jan van Oort:
Meer algemeen vertoont zich de koet, net een zwart eendje met een witten bles. Als hij zich schuil houdt tusschen de oeverplanten, dan hoort ge toch nog altijd zijn korte keffende roepjes. Hij heeft een mooi hoog nest, opgebouwd van stengels en bladeren, en daar liggen zijn tamelijk groote en talrijke bruine, fijn gespikkelde eieren, waaruit later enorm leelijke ruige, kleine, harige duiveltjes van jonge koeten te voorschijn komen.
In het eerste deel van het plaatjesalbum Hoe heet doe vogel? staat de volgende tekst en afbeelding:
Volksnamen: Koet, Meerkoot, Macrolle, Poep.
Kop en hals zwart, bovenzijde donkerleikleurig, onderzijde leikleurig. Iris rood, snavel en voorhoofdsplaat wit, pooten groenachtig, boven hielgewricht oranjerood.
Jeugdkleed: Geheel met bruinachtige tint, keel en voorhals wit, borst en buik donkergrijs.
Algemeende broedvogel aan met riet omzoomde meren, rivieren, of veenplassen. Zoekt het voedsel (zwemmend en duikend) bijna uitsluitend op het water, (insecten, schelp- en schaaldieren), ook plantendeelen en zaden (plompzaden). nest van waterplanten, vooral lischdodden en egelskop, in den regel in het water op omgeknakte rietstengels. Boven het nest worden de waterplanten vaak geknakt.
Broedtijd: April (soms al einde Maart) Juni (ook nog wel begin Juli).
Eieren 7-10, soms 12 grijsachtige eieren met donkerbruine vlekken en bijna zwarte stipjes.
Broedduur ± 21 dagen. Beide sexen broeden, het vrouwtje wel het meest.
Veldkenmerken: Komt meer voor op open water. Op het water een dikke zwarte vogel met witte voorhoofdsplaat. Vliegt moeilijk op van het water, de pooten meeroeiend over de oppervlakte. Eenmaal in de vlucht, nek uitgestrekt, pooten erachteraan slepend.
Trekgegevens: Trekt in vrij groot aantal door vanaf begin September tot diep in den winter (vooral bij onvallende koude). In den winter in groote troepen; bij aanhoudende vorst verhuizen ze naar de kust en zeegate (tusschen de pieren van IJmuiden). Voorjaarstrek vanaf begin Maart tot in April.
In het determineerboekje Zien is kennen! vinden we de volgende afbeelding en begeleidende tekst:
Volksnamen: Koet, Markol, Poep, Swarte Bles-ein, Witte Bleskop.
Volwassen kleed: Zie afbeelding. De teenen zijn gelobd.
Jeugdkleed: Bovenzijde vaalbruin. Kin, keel, borst en buik vuilwit.
Broedgegevens: April (soms vroeger) tot in Juli. 6-12 eieren, die veel gelijken op die van het Waterhoen; de ondergrond is echter grijzer, terwijl ze met meer zwarte stipjes en streepjes bezet zijn. Bovendien zijn ze iets grooter. Broedduur ± 3 weken. Nest als van Waterhoen. Broedt in Europa, Azië, Noord-Afrika.
Nadere bijzonderheden: Broedt op dezelfde plaats als het Waterhoen. Doorgaans echter meer op grootere plassen met open water (vooral zoet). Is in de broedtijd zeer schuw. Talrijke wintervogel in groote koppels, zoowel op binnenwateren als op zee (rivier- en havenmondingen), het laatste vooral bij vorst. Zoekt, in tegenstelling met het Waterhoen, zijn voedsel meer in het water. Duikt dan naar de bodem en komt “veerkrachtig” (als een dobber) weer boven. korte, plompe, zwarte vogel met witte bles en snavel. Vliegt met veel gespat van pooten en vleugels van het water op. Roep keffend, soms als van ketsende steentjes.