Peper-en-zoutvlinder – Biston betularia
De Peper-en-zoutvlinder heeft meerdere Nederlandse namen, te weten:
- Peper-en-zoutvlinder
- Berkenspanner
- Metertorenkop
- Zwartgesprenkelde vlinder
Ook bij de wetenschappelijke namen zijn er meerdere bekend:
- Biston betularia
- Amphidasis betularia
- Biston betularius
In het boekje Vlinderwereld wordt de Peper-en-zoutvlinder De zwartgesprenkelde vlinder (Amphidasis betularia) genoemd:
Wie met de eigenschappen der Spanners of Meters wil kennis maken, moet trachten de rups te krijgen van deze grootste der inlandsche soorten, die vrij algemeen op berken (Betula en ook op eiken, populieren en linden voorkomt. Onze afbeelding geeft drie rupsen op een berkentakje te zien, verschillend van kleur, want deze kan bij de Amphidasis-rups zoowel groen als bruin en grijs zijn, en verschillend van houding. Links zien wij er een naar beneden kruipen, met de 3 paar borstpooten vastgehecht en dan het bijna pootlooze slanke lijf, dat slechts van achteren één paar gewone buikpooten en een paar naschuivers heeft, in een sterke bocht bijtrekkend, en zoo den weg overspannend of metend. En de beide anderen, de bruinen, zitten, met den eenigszins in tweeën gespleten kop omhoog, alleen zich met de achterpooten vasthoudend, stijf en recht als een strak gespannen koord, een houding die zij uren lang zonder kramp te krijgen kunnen volhouden en die hen meer op een dor takje doet gelijken, dan op een levend insect, dat bestemd is een mooie vlinder te worden. De kop draagt twee verhevenheden en hierom heeft l’Admiral, die nog vóór Sepp over de vlinder chreef, de rups M e t e o r e n k o p genoemd, wat “Meter met den torenkop” moet beduiden.
Als voorbereiding voor de verpopping kruipt de rups in October, als haar voedselvoorraad al wat dor begint te worden, in den grond en verandert daar, zonder spinsel of cocon er voor te vervaardigen, in een donkerbruine pop, die op ’t eind in twee fijne doorntjes uitloopt. Als de mollen en andere dieren, die in den grond rondscharrelen, haar daar niet opeten, komt er in Mei een vlinder uit, waarvan de grondkleur wit is, maar die vrij sterk als het ware besprenkeld is met zwarte schubben, aan den voorrand van de voorvleugels en aan den achterrand of zoom van beiderlei vleugels tot grootere zwarte vlekjes vereenigd. Bovendien zijn er op beide vleugels twee zwarte, vreemd gebogen dwarsstrepen, waarvan de buitenste, naar den zoom toe uitspringende, een groote en een kleine bocht heeft, die op een neus en een kin gelijken en zoo, vooral duidelijk op de achtervleugels, omdat daar een zwarte vlek ook nog al goed het oog aangeeft, te zamen een gezicht vormend.
Dit alles geldt nog meer van het wijfje met haar lange draadvormige sprieten en in een duidelijke legbuis uitloopend stevig achterlijf, dan voor het veel kleinere teedere mannetje, met zulke mooie tot op een derde van het uiteinde gebaarde sprieten. Beide zijn aan de borst en aan het eerste deel der pooten dicht behaard, van daar de naam Amphi-dasis, die rondom-ruw beteekent, en ook geven beide door het gemengde zwart en wit, niet alleen op de vleugels maar ook op het lijf, pooten en sprieten, den algemeenen indruk van in den lichten rouw te zijn.
Of de diertjes nu omstreeks vvertig jaar geleden een treffend sterfgeval in hun familie hebben gehad, of eenigen hunner toen een andere reden tot diepen rouw hebben gekregen, zeker is het, dat men niet eerder dan toen geheel zwarte vlinders van Amphidasis betularia heeft gevonden en dat die sedert 1867 ook in ons land niet zeldzaam zijn, geboren wordend uit rupsen en poppen, waaraan men overigens niets bijzonders kan waarnemen. men heeft deze variëteit naar een onderzoeker in Engeland, waar men haar het eerst heeft waargenomen, de variëteit Doubledayaria genoemd. Het plotseling optreden er van blijft nog altijd raadselachtig.
In het Verkade plaatjesalbum Blonde duinen, waar Jac.P. Thijsse de Peper-en-zoutvlinder Berkespanner noemt staat de volgende omschrijving bij een afbeelding van L.W.R. Wenckebach:
De berk heeft onder de vlinders nog veel meer vrienden. In Mei en juni, ook nog wel in Juli vind ik op den dag tegen de berkestammen een vlinder zitten, die zich zoo plat houdt en zoo wit met grijs gespikkeld is, dat je hem alleen ziet, wanneer je weet, dat zo’n dier bestaat. Je kijkt dan elk stukje van den berkestam aan, jezelf afvragend: is dit schors of is dit vlinder, en zoo snap je hem dan eindelijk. Zoo leer je ook meteen oplettendheid en geduld.
Die vlinder heet dan peper-en-zoutvlinder of berkespanner en daar is ook alweer een heel aardig verhaal aan vast. Je weet, dat we sedert de ontdekking van de steenkolen last hebben van roetplaag. Dat duurt nu al een kleine zeshonderd jaar en er moet gauw een eind aan komen. Hoe, dat moeten jullie maar eens uitvinden.
In fabrieksplaatsen en groote steden raken daardoor de stammen en twijgen bedekt met een vieze zwarte laag en de berken zien er lang zoo rein niet uit als buiten. Ik zie een duidelijk verschil tusschen de blankheid van de berken in ’t Vondelpark en op de Geldersche hei.
Intusschen is het in ons land nog zoo erg niet, maar in de Engelsche fabrieksdistricten moet het ontzettend zijn, en nu is het wel heel merkwaardig, dat daar in de laatste zestig jaar steeds meer berkespanners zijn waargenomen, die geheel zwarte voorvleugels hebben, juist passend bij die roetwereld. in ons land komen ze ook al voor. Ze hebben precies denzelfden vorm als hun lichtgekleurde broederen en hun rupsen leven op dezelfde manier. Die rupsen zijn zoogenaamde spanners. Ze hebben minder pooten dan de gewone rupsen, maar ze loopen veel harder, doordat ze telkens hun achterdeel vlak bij den kop brengen, dan vastzetten met hun vier achterpooten, dan ’t lijf strekken om met de zes voorpooten zich een heel eind verder weer vast te grijpen. Ze maken zoodoende telkens een beweging die lijkt op ’t spannen dat je met je hand doet, om iets af te meten. Deden wij dat vroeger niet bij ’t knikkeren?
Er zijn honderden soorten van die spanrupsen, die van den berkenspanner is nog al een dikke, bruin en rond en met een knobbel even voorbij halfweg zijn lichaam. De Hollanders van honderd jaar geleden noemden deze rups metertorenkop. Hij vreet evenals de wapendragerrups bladeren van allerlei boomen.
In het plaatjesalbum Baan’s Album No.1 Nederlandsche Insecten wordt zowel de rups als de vlinder afzonderlijk beschreven met elk een eigen afbeelding:
Berkenspanrups met pop (Amphidasis betularia)
Deze rups behoort tot een groep, die den naam draagt van de “spanners” of “landmeters”; dezen naam ontleenen zij aan de eigenaardige wijze, waarop zij zich voortbewegen en deze bijzondere voortbeweging staat weer in verband met het geringe aantal buikpooten. Zij missen 3 paar buikpooten; alleen de laatste 2 paren zijn aanwezig. Hierdoor kunnen zij niet gewoon kruipen als andere rupsen. Zij trekken bij het loopen de achterste ringen tot kort achter de borstpooten bij; de middelste, pootlooze segmenten worden daardoor boogvormig in de hoogte verheven. Vervolgens wordt het lichaam weer gestrekt en de voorpooten zoeken dan een nieuw steunpunt. Hebben de voorpooten houvast, dan worden de achterpooten los gelaten en het lichaam kromt zich weer boogvormig.
Er is nog een tweede eigenaardigheid. In rust staan deze rupsen soms geheel rechtuit en rusten dan alleen op de achterpooten. Wie het niet goed weet, ziet zoo’n rups voor een takje aan; het dier lijkt er dan ook volkomen op. Men heeft hierin willen zien een bescherming tegen vijanden, een soort vermomming, mimicry. Men meent n.l. dat de vogels net zoo dom zullen zijn als wij om een berkenspanrups aan te zien voor een takje. Natuurlijk weten wij hier niets van. Als het waar was, dat de rups van die “takgelijkenis” zooveel voordeel had, dan moest de wereld wel vol zitten met deze spanrupsen; en dat is toch niet zoo. intusschen is de gelijkenis tusschen takje en rups zóó groot, dat iedere insectenkundige in elk takje een rups ziet; de leek ziet in elke rups een takje. men kan de rups vinden van Juli tot October op allerlei loofboomen. Ze verpopt in den grond, overwintert daar, en levert van einde Mei tot einde Juli de vlinders. Deze rups en ook andere spanrupsen leenen zich goed voor de kweekerij in huis.
Berkenspanner (Amphidasis betularia)
Deze vlinder heet ook wel peper-en-zoutvlinder”; dat ziet op de vleugelteekening. De vleugels toch zijn krijtwit of helder grijzwit, zwart bestoven, met zwarten middenvlek. Er is van dezen vlinder een variatie bekend, die geheel zwart is.
In het plaatjesalbum Van rupsen en vlinders heet de vlinder Metertorenkop:
Amphidasis betularia. METERTORENKOP De vleugels zijn helder wit en geheel met zwarte puntjes bezet, die op de voorrand 5 zwarte vlekjes vormen, en twee dwarslijnen waarvan er één op de achtervleugels doorloopt. Vlsp. 3,5 – 6,5 cm.
De rups is groenachtig grijs tot bruin met een donkere, soms ontbrekende, ruglijn en witte wratten op de 8e en 11e ring. Hij leeft op loofhout en struiken als Brem, Bosbessen enz.
Van deze vlinder komt een variëteit voor, de Ab. doubledayaria Mill. Deze is geheel zwart en nu is het eigenaardige, dat hij hoe langer hoe meer voorkomt, op enkele plaatsen zelfs zóó, dat hij veel veelvuldiger is dan het type en deze laatste tot de zeldzame gaat behoren.
ook overgangen van het type naar de variëteit komen voor.