Tjiftjaf – Phylloscopus collybita

Tjiftjaf - Phylloscopus collybita
Links: vrouwtje, zomer – midden: jong – rechts: mannetje, zomer

 

 

In het Verkade plaatjesalbum Lente beschrijft Jac.P. Thijsse de Tjiftjaf op de volgende manier:

Tjiftjaf - Phylloscopus collybita

De groenvink is wel een trekvogel, maar er zwerven er hier ook wel rond gedurende den winter. De eerste vogel die in de lente uit ‘het warme Zuiden’ naar de stadsparken trekt, is de kleine tjiftjaf.

’t Is een klein, groenachtig bruin vogeltje, weinig grooter dan het winterkoninkje, maar veel slanker. Omstreeks midden Maart wordt zijn eenvoudig, helder liedje gehoord, niet meer dan een herhaling van twee toontjes, die weinig in hoogte verschillen, maar waarvan de eene altijd duidelijk den klemtoon heeft. Soms maakt hij er een drieslag van en dan komt het accent op de middelste toon. Het gewone lied kan men weer geven door: tjif-tjef, tjif-tjef; het andere door te-tjif-tjef, te-tjif-tjef, enz.

Van den vroegen morgen tot den laten avond klinkt dat liedje door het hout en het kost volstrekt geen moeite, den kleinen zanger zelf te zien, want hij trippelt en fladdert door boomen en struiken van den hoogsten top tot vlak bij den grond en schuw is hij in het geheel niet. Zijn nest gaat hij pas bouwen over eenige weken, als er wat meer jong groen is uitgekomen, want hij verbergt het op den grond of in lage struiken en het is een kunstwerk van den eersten rang.

 

 

In het tweede deel van het plaatjealbum Hoe heet die vogel? wordt de Tjiftjaf op de volgende manier beschreven:

Tjiftjaf - Phylloscopus collybita

Volksnamen: Klein Vinkenbijtertje, Tierentijntje, Maatslagertje, Duimpje.

Bovenzijde groenachtig bruin, een onduidelijke, smalle, licht grijsgele wenkbrauwstreep, teugel bruingrijs, onderzijde geelachtig, midden van borst en buik wit, ondervleugeldekveeren en okselveeren citroengeel. Iris donkerbruin, basis ondersnavel geelbruin, pooten donkerbruin.

Algemeene broedvogel, maar nergens talrijk, plaatselijk ontbrekend.

Voedsel: Kleine insecten en larven, die ze van boomen en heesters aflezen. Nestelt in dicht struweel, te midden van dichte vegetatie, vaak onder hoog opgaand loofhout, iets boven den grond in struikjes, ook wel hooger in thuja’s, cypressen, tusschen bramen, kamperfoelie etc. Het nest, van plantaardig materiaal, is overwelfd met naar boven gerichte zijwaartsche opening, en wordt gevoerd met haren en veertjes.

Broedtijd: Mei-Juli.
eieren: 6-7 zuiver witte eieren met bruinroode en paarsbruine vlekjes.
Broedduur: ± 13 dagen. Het vrouwtje broedt alleen. In den regel één broedsel per jaar.

Veldkenmerken: Iets kleiner en doffer van tint dan Fitis en heeft donkere pootjes; die van de Fitis zijn bruingeel. Zingt een zeer maatvast en eenvormig liedje, dikwijls van uit hooge boomen ’tjif-tjef, tjif-tjef’ acht tot tien maal herhaald. De zang is het beste kenmerk en niet te verwarren met andere vogelgeluiden.

Trekgegevens: Keert terug en trekt niet in groot aantal door vanaf midden Maart tot in de tweede helft van April. De herfsttrek duurt vanaf eerste Augustus-helft tot in November, soms nog later.

 

 

In het determineerboekje Zien is kennen! het volgende over de Tjiftjaf:

Tjiftjaf - Phylloscopus collybita

Volksnamen: Klein Vinkenbijtjertje, Maatslagertje, Tierentijntje, Duumke.

Volwassen kleed: Zie afbeelding.

Jeugdkleed: Verschilt weinig van volwassen kleed: bovendeelen bruiner, onderzijde valer.

Broedgegevens: Mei tot in Juli. 5-7 vuilwitte eieren met bruingrijze vlekken en stipjes. Broedduur ± 14 dagen. Broedvogel van Midden-, West- en Zuid_Europa.

Nadere bijzonderheden: Vrij algemeene broedvogel in boschachtige streken van ons land. Nestelt een eindje boven de grond in dichte struiken: maakt een overkapt nestje met een opening opzij; ook veel op de grond en dan zoo als de Fitis. Komt in Maart, meestal iets vroeger dan de Fitis en verlaat ons weer in Augustus en September, terwijl de trek voortduurt tot in November. Gelijkt zeer veel op de Fitis en is daarvan in uiterlijk en gedragingen haast niet te onderscheiden: de Tjiftjaf is kleiner, iets valer en het oogstreepje is iets minder duidelijk, bovendien zijn de pooten bruinzwart (bij Fitis geelbruin). De zang is echter kenmerkend: een eentonig, steeds herhaald ’tjif-tjef-tjif-tjef…’, soms ’tjif-tjif-tjef…’; in het veld het beste verschil met de Fitis. Leeft vooral in loofhout met dichte onderbeplanting.