Vink – Fringilla coelebs

Vink - Fringilla coelebs

De vink is een regelmatige gast in onze tuin, waar we hem het hele jaar tegen komen. In de winter, als de voederplank er staat, zul je ze altijd op het gras tegenkomen, etend wat de andere vogels morsen. Een enkele keer, misschien door de honger, wagen ze zich op de voederplank.

 

 

Vink - Fringilla coelebs

Boven links: mannetje, winter – onder links, vrouwtje, winter – boven rechts, manntje, zomer – onder rechts: jonge vink

 

 

In het Verkade plaatjesalbum Lente staat er een afbeelding, gemaakt door Jan van Oort, met tekst van Jac.P. Thijsse:

Vink - Fringilla coelebs

Van alle montere vogels is de vink wel de meest opgewekte. Wij zien hem met welgevallen om zijn lustigen slag, zijn opgewekten lokroep, zijn prachtig mooie kleuren, zijn aardige bewegingen, hetzij hij in dansende vlucht door de lucht schokt, of met vlugge passen trippelt over den boschbodem, zoekend naar de laatste nog niet ontkiemde beukenootjes.
Wanneer hij die niet vinden kan, dan gaat hij naar den akker en pikt daar allerhande zaad op, of hij brengt een bezoek aan de bessentuinen en vreet al die lekkere dikke knoppen van de bessenboompjes.

 
 
 
 
 
 
 
 
 

 

 

Ook in deel 2 van het plaatjesalbum Hoe heet die vogel? door Jan P. Strijbos met aquarellen van Sjoerd Kuperus komt de vink voor:

Vink - Fringilla coelebs

De vink toont zich in den regel weinig schuw, is daardoor dan ook gemakkelijk te observeeren. De witte schouders, die bij het ♂ vooral sterk spreken en de witte vlekken op de buitenste staartpennen geven goede kenmerken.
De vlucht is sterk rijzend en dalend. Gewone lokroep is een helder en metalliek ‘pink-pink’; in het voorjaar roept het ♂ ook een krachtieg ‘pie-iet’.
In het voorjaar en zomer en ook wel in het najaar zingen ze een krachtig lied, de vinkenslag, die nog het beste weergegeven kan worden door: ‘Weet je, weet je voor mij geenen dikken vetten preekheer’. In den herfst en winter roepen ze bij het opvliegen ‘juub, juub’, hetzelfde hooren er van trekkende vinken. Ze worden in het winterhalfjaar vaak in vereeniging gezien met andere vinkachtigen, zooals Keepen, Groenlingen, soms met Geelgorzen.

 

 

In het determineerboekje Zien is kennen, het volgende over de vink:

Vink - Fringilla coelebs

Volksnamen: Boek-, Maan-, Schel-, Schild-, Slag-, Kolf-, Oost-, en Toetvink, Blauwkop, Kwinker.

Volwassen kleed: Zie afbeelding, het mannetje onder, het vrouwtje boven.

Jeugdkleed: Lijkt op volwassen vrouwtje; éénjarige vrouwtjes hebben een blauwachtige kop en rossige onderzijde (veel matter dan volwassen mannetjes).

Broedgegevens: April tot in Juni. 4-6 eieren met zwart-bruine vlekken op groenachtig-blauwgrijze ondergrond (zeer verschillend). Broedduur ± 13 dagen. Twee broedsels per jaar. Broedvogel van Europa en West-Azië.

Nadere bijzonderheden: Algemeende broedvogel door het geheele land. nestelt in struiken en boomen, in takvorken en op dikke takken. Het nest wordt van buiten bekleed met korstmos en plantendeelen en valt daardoor weinig op. Het geheele jaar door te zien en vooral op de najaarstrek zeer talrijk. Het mannetje is direct door zijn kleuren te onderscheiden; het vrouwtje kan verward worden met dat van de Huismusch, is echter iets kleiner en vooral veel eleganter: hipt niet, zooals de musschen, maar loopt. In de vlucht bij beide sexen veel wit op de vleugels. Roep: ‘pink’, onder het vliegen een binnensmonds ‘djuup-djuup’. Het vrouwtje zingt een forsche ‘slag’, naar het eind toe sneller wordend en met een ‘daverend’ slot.