Witte Kwikstaart – Motacilla alba
In het Verkade plaatjesalbum Lente beschrijft Jac.P. Thijsse de Witte Kwikstaart:
Op den zwarten slootbagger langs den waterkant pronken de kwikstaartjes, gele en witte, die zijn ook pas aangekomen en als op de gure voorjaarsdagen de vliegen en andere insecten zich schuil houden, dan zoeken de slimme vogeltjes de nabijheid van schapen en lammeren, want daar is altijd nog wel wat te vinden.
Vlug trippelen ze door het gras, pikkend rechts en links, en wanneer een mug of vlieg zich vliegend tracht te redden, dan springt de kwieke kwikstaart hem na met fladderende vleugels en uitgespreide staart en dat kan soms een heele achtervolging worden, juist zooals later in het jaar de vliegenvangertjes doen.
Uit het plaatjesalbum Hoe heet die vogel? komt de volgende afbeelding en tekst:
Volksnamen: Akkermannetje, Bouwmeestertje, Bouwmannetje, Landmetertje, Paardenwachter, Ploegdrijverke, Grijze Kwik.
Prachtkleed: bij het mannetje is de schedel, kin en groote keelvlek zwart, nek en rug aschkleurig grijs, stuit donkerder, voorhoofd, halszijden en onderzijden wit. Vleugel donkerbruin met twee witte banden. Groote vleugeldekveeren met breede, witte randen. Staart zwart, de buitenste staartpennen geheel wit, de daarop volgende voor de helft wit; het vrouwtje is iets kleiner, en valer, keelvlek minder sprekend. Iris bruin-zwart, snavel en pooten zwart.
Winterkleed: Keel wit, over de borst een hoefijzervormige zwarte band; aan den kop minder zwart.
Jeugdkleed: Bovenzijde valer, vleugelbanden geelgrijs, halvemaanvormige borstband grijsachtig, kop geheel grijs.
Zeer algemeene broedvogel.
Voedsel: Uitsluitend insecten (vooral vliegen) en larven. Nestelt op zeer verschillende plaatsen: in riet- en houtmijten, hooibergen, in holten en spleten, op knotwilgen, onder dakpannen en bruggen, soms ook in struiken en boomen, ook op den grond, tusschen helm en gras, bloembollen of groenten. Het nest is grof en slordig afgewerkt en bestaat uit plantaardig materiaal, gevoerd met haren, plantenpluis en veertjes.
Broedtijd: April-Juli.
Eieren: 5-6, soms 7, lichtblauw of grijsachtig wit met donker-aschgrauwe stipjes en vlekjes.
Broedduur: ± 14 dagen. Beide sexen broeden, het vrouwtje wel het meest. De jongen vliegen na ± 14 dagen uit, vaak twee broedsels per jaar.
Is niet zo makkelijk van de Rouwkwikstaart te onderscheiden. Volwassen vogels in zomerkleed zijn echter duidelijk bleeker dan de Rouwkwikstaart. Van alle andere Kwikstaarten gemakkelijk te onderscheiden door wit en zwart vederkleed. De vlucht is zeer karakteristiek schokkend met bogen, sterk rijzend en dalend. Hun staart is, zoowel bij loopenden als zittenden vogel zelden in rust.
Trekgegevens: Keert terug en trekt door vanaf half of eind Februari tot begin Mei. Herfsttrek vanaf begin Augustus tot eind October. Bij inval van vorst komen nog enkele door. Vermoedelijk overwinteren ze zeer zelden.
In het determineerboekje Zien is kennen! de volgende afbeelding en tekst:
Volksnamen: Akker- (of Bouw-)mannetje, Bouwmeestertje, Landmetertje, Paardenwachter, Ploegdrijverke.
Prachtkleed: Zie afbeelding: rug blauwgrijs. Het vrouwtje is valer.
Winterkleed: Gelijkt op het vrouwtje in prachtkleed, echter valer. Geen zwarte keelvlak, maar een vaalzwarte borstband (hoefijzervormig).
Jeugdkleed: Gelijkt op winterkleed.
Broedgegevens: April tot in Juli. 5-6, soms 7 eiren met bruingrijze stipjes op grijswitte ondergrond (gelijken op die van de Huismusch). Broedduur ± 14 dagen. Twee broedsels per jaar. Broedt in Europa van IJsland en Skandinavië tot de Middellandsche Zee, oostelijk tot de Oeral.
Nadere bijzonderheden: Algemeen. Hoewel vaak bij water zich vertoonend, toch meest op drogere plaatsen broedend dan de Gele Kwikstaart. Nestplaats zeer verschillend: in hooibergen, riethoopen, holen en gaten, tusschen houtstapels, in spoorwagens, e.d. Slordig nest (zooals bij de Huismusch). Evenals de andere kwikstaarten loopen ze bedrijvig, telkens met de staart ‘kwikkend’. Zoekt veel op waterplanten, kroos en wier in slooten en tusschen het vee zijn voedsel. Door het zwart-wit veerenkleed niet met de andere kwikstaarten te verwarren; lijkt echter veel op de Rouwkwikstaart. In prachtkleed is de rug, die bij deze blauwgrijs is en bij de Rouwkwikstaart zwart, een goed kenmerk. Deze laatste heeft ook minder wit op de vleugels. Komt eind-Februari of begin-Maart en trekt in ’t najaar weg tot Eind-October (wordt ook later gezien).