Hoornaarvlinder – Sesia apiformis
De Hoornaarvlinder heeft meerdere Nederlandse namen:
- Hoornaarvlinder
- Geelkopwespvlinder
- Grote wespvlinder
- Horzelvlinder
- Bijvormige Sesia
Ook bij de wetenschappelijke namen zijn er meerdere:
- Sesia apiformis
- Aegeria apiformis
- Trochilia apiformis
- Trochilium apiforme
- Trochilium apiformis
In het boekje Vlinderwereld, waar de vlinder Horzelvlinder (Trochilium apiforme) wordt genoemd staat de volgende omschrijving:
Een vlinder, die u in de war kan brengen, want hij lijkt eer een groote wesp, met dal geel geringde achterlijf en die smalle doorschijnende vleugels, die zooveel hebben van de bij bijen en wespen gebruikelijke, en die aan de orde, waartoe deze laatsten behooren, den naam van V l i e s v l e u g e l i g e n of Hymenoptera hebben gegeven. Maar dat onze Trochilium wel degelijk een S c h u b v l e u g e l i g e is, zoudt ge kunnen bemerken als gij hem uit de pop komende betraptet, vóór hij nog met zijn eerste vleugelslagen de meeste der spaarzaam aanwezige schubjes van zijn wieken had doen afstuiven. Daarna is hij geheel “glasvleugelig”, behalve dat op den voor- en den binnenrand van de voorvleugels nog wat beschubbing te vinden is.
Dat gij niet met een wesp of horzel te doen hebt, leeren ook reeds de in het minst niet op die van zulk een dier gelijkende taille en de zwartbruine sprieten, die niet zoo eigenaardig gebogen zijn als bij hommels, bijen en horzels, terwijl als positieve kenmerken der vlinders de blauwzwarte halskraag en de op hun achterhelft evenzoo gekleurde schouderdeksels gelden. Zoekt gij echter naar het anders nog meer afdoende kenmerk der Lepidoptera, roltong of zuiger, dan komt gij bedrogen uit, want die is hier zeer kort en week en bijna niet te zien.
Als gij in Juni op een voormiddag langs een rij populieren wandelt, hebt ge veel kans den vlinder dicht bij den grond tegen een stam te vinden, misschien pas uitgekomen uit de helder bruine pop, waarvan het hulsel dan een eind uit den boom steekt. Want de rups, wit-geel gekleurd evenals vele steeds in ’t donker blijvende diertjes, leeft niet van de bladeren, maar van het hout der populieren; bijna twee jaar lang boort hij zijn gangen in het onderste deel van den stam en voedt zich met het hout, dan verpopt hij dicht bij den omtrek in een gang, die reeds een opening naar buiten heeft, maar nog door een propje houtknaagsel gesloten is, en na een week of drie boort de van voren puntig uitloopende pop met draaiende bewegingen door die prop heen en komt half naar buiten, waarna de vlinder er spoedig uit ontsnapt. Later bezoekt het wijfje opnieuw de boomsoort, die haar wiegje droeg, om in de schors hare eieren te leggen, waarop na eenige dagen de kleine rupsjes in den boom beginnen te dringen, om als nieuwe jeugdige houtboorders hun kost te veroveren.
In de Vlinderatlas wordt de Hoornaarvlinder een Horzelgelijkende vlinder (Trochilium apiforme) genoemd:
Dat weerloze insecten zoo vaak de kleur, teekening en gedaante van venijnige wespen, steekvliegen enz. hebben gekregen, is een vernuftige krijgslist zou men zeggen. Dan blijven de vijanden vol ontzag er af. Maar of zoo’n vermommingspakje wel zooveel helpt als wij, menschen, vermoeden – dat betwijfel ik sterk met den grooten natuuronderzoeker J.H. Fabre. Om een voorbeeld te noemen. De papierwesp Polistes lijkt op een gewone wesp (Vespa) zoo sterk, dat alleen een specialist ze daarvan onderkennen kan. Toch wordt de papierwesp zonder fout terstond aangevallen als zij bij de wespenhuzing komt.
Deze Horzelgelijkende Vlinder is in Nederland niet zeldzaam; op sommige plaatsen is hij, als rups, zelfs schadelijk in zijn optreden. Van het vorige geslacht (sesia) verschilt Trochilium door de zuigslurf, die hier bijna ontbreekt: zoo klein is zij.
De aderen en voorrand van de glasachtige vleugels zijn roestbruin; de kop, twee zijvlekken van het borststuk en de drie laatste achterlijfsringen zijn fraai geel. in rust zit de vlinder veelal tegen populieren. (Juni, Juli.) In deze boomen leeft ook de larve, de r u p s, die witgeel is van kleur, met bruine titteltjes. Als het geluk ons dienstig wil zijn, vinden we de slanke donkerbruine p o p wel eens in den molm van den boom, of aan den voet van den stam.
In het plaatjesalbum Baan’s Nederlandsche Insecten heeft de vlinder weer een andere naam, te weten Bijvormige Seia (Trochilium apiforme):
Deze vlinders gelijken veel op wespen en deze sesia heeft veel gelijkenis met een groote wesp, de hoornaar, Vespa crabro. Die gelijkenis ontstaat door het grootendeels onbeschubd zijn der vleugels. De rups leeft in populierenstammen, dicht bij den grond, en overwintert daar 2maal. Voor den tweeden winter spint zij een cocon van houtvezels; ’t volgende voorjaar verpopt zij. De vlinder komt overal voor en heeft een vlucht van 50 tot 50 m. M. Omdat de rups het ondereinde der boomstammen ondermijnt, waaien deze bij storm wel om.
In het plaatjesalbum Van rupsen en vlinders wordt de vlinder Horzelvlinder genoemd:
Trochilium apiformis HORZELVLINDER Vlsp. 3.5 – 5 cm. Door de bouw van het lichaam en het ontbreken van schubjes op de vleugels gelijken zij al zeer veel op wespen. Het lichaam, waarvan het laatste gedeelte citroengeel is, is roestbruin. De vleugels zijn doorzichtig, alleen de randen en nerven zijn bruin. De vlinder wordt in geheel Nederland, hoewel niet algemeen, gevonden.
Ivoorwit met bruine puntjes besprenkeld, en met een donkere ruglijn, is de rups, die in de wortels en het onderste gedeelte der stammen van populieren leeft.