Witte grijsbandspanner – Cabera pusaria

De Witte Grijsbandspanner heeft meerdere Nederlandse benamingen, vooral varianten van dezelfde naam:

  • Witte grijsbandspanner
  • Lichte grijsbandspanner
  • Witte grijsbandvlinder
  • Witte spanner
  • Wit- en grijsbandvlinder
  • Wit-met-grijzespanner

Bij de wetenschappelijke namen zijn er twee bekend:

  • Cabera pusaria
  • Deilinia pusaria

 

 

In het boekje Vlinderwereld wordt de Witte Grijsbandspanner op de volgende manier beschreven:

Witte grijsbandspanner - Cabera pusaria

Het vlindertje, dat dezen meisjesnaam Cabera pusaria draagt, is gekleed in een sierlijk fijn wit japonnetje, als het nieuw is sneeuwwit en glanzend satijnachtig, maar als de kleine er reeds weken lang in heeft rondgedarteld, is het mooie er af, zijn de vleugeltjes geelachtig doorschijnend geworden, en wil een verzamelaar, voor wie een “afgevlogen” vlinder de speld niet waard is, haar niet meer opsteken.

Geheel wit zijn trouwens de vleugels niet, zelfs niet als ze op haar mooist zijn. De voorvleugels hebben drie lichtgrijze dwarslijnen, ongeveer evenwijdig aan elkaar, een klein beetje gebogen, maar de derde, de buitenste, bijna recht. Deze laatste en de middelste zetten zich voort op de achtervleugels. De franje, zoowel aan den buiten- als aan de binnenrand der vleugels, is wit, evenals het lijf en de langharige schouderbekleedsels. Alleen de sprieten, gebaard en puntig uitloopend bij de mannetjes, draadvormig en licht en donker geringd bij de wijfjes, zijn wat grijs, en de voorvleugels dragen vooral aan den voorrand en het meest aan de keerzijde eenige verstrooide donkere schubjes, alsof de naaister het kleed niet geheel smetteloos had afgeleverd.

De vlinder, die bij ons veel voorkomt, vliegt bij avond in Mei en Juni en is dan van poppen afkomstig, die in den grond overwinterd hebben, maar eene nieuwe generatie volgt een paar maanden later en wij hebben ze in ’t laatst van Juli en begin Augustus veel gezien. Over dag zit het diertje met vlak uitgespreide vleugels op de bladeren en valt dan allicht meer in ’t oog dan hem lief is en zeker meer dan de rups, die op dezelfde boomen, vooral berken en elzen en ook hazelaars en esschen, met meer vraatzuchtige doeleinden dan de vlinder, zich ophoudt.

Want die rups is een echte spanner en behoort dus met de Harlekijn, de Zomervlinder, de Spitse Epione en verscheidene andere op boomen levende Geometrae, tot de Dendrometriden of B o o m m e t e r s, in onderscheiding van de Cidaria’s en Lygris, die als op kruiden en heesters levende spanrupsen tot de Phytometriden, de P l a n t m e t e r s gerekend worden. Het dunne slanke diertje is nu eens meer groen, dan meer bruin, met roodachtige vlekjes en gele puntjes versierd, en dank zij de gewoonte der spanners om, alleen op hun achterpooten steunend, een zoo merkwaardige houding als op het berkentakje onzer afbeelding aan te nemen, moeten sluipwespen en vogels, hun beide ergste vijanden, al bijzonder goed toezien, om ze aldus niet voor een takje te houden.

Inze W i t t e G r i j s b a n d v l i n d e r heeft een broertje, die ook zulke flauwgeteekende dwarslijnen heeft, maar die eenigszins geelwit is en vrij sterk donker besprenkeld. De rups van deze soort, wier naam Cabera exanthemata is, leeft op de genoemde boomen en ook op wilgen en populieren, maar komt evenmin zoo talrijk voor, dat ze den houtaanplant veel schade zal doen.