Hermelijnvlinder – Cerura vinula
De Hermelijnvlinder werd ook wel Grote Hermelijnvlinder genoemd. Bij de wetenschappelijke namen zijn de volgende bekend:
- Cerura vinula
- Dicranura vinula
- Harpyia vinula
- Cerura minax
In het boekje Vlinderwereld, waar de vlinder ‘Groote Hermelijnvlinder’ of ‘Harpya vinula’ wordt genoemd, als volgt omschreven:
Zooals van de vele Lepidoptera is ook van deze r u p s meer bekend en om haar zonderling uiterlijk ook belangwekkender dan de v l i n d e r. Vooral op populieren, doch ook wel op wilgen, kunt gij bij ons in Juli en Augustus deze rupsen vinden, wier naam van de H a r p y e n, de Grieksche godinnen met groote vogelklauwen, afgeleid is, om de twee einden, waarin hun lichaam uitloopt en die hen ook den naam T w e e s t a a r t r u p s e n hebben bezorgd. Wordt het dier getergd, dan richt het die staartjes op en komt uit ieder een dun rood draadje te voorschijn, dat naar voren over den rug hangt, wat in Duitschland met den naam P e i t s c h r a u p e n, Z w e e p r u p s e n, de dieren heeft gedoopt en wellicht tot afwering van sluipwespen dienst doet.
Ook vogels zullen door de rups zoo niet daardoor, dan door haar vreemde houding allicht afgeweerd worden. Want zij zit met het achterlijf opgericht, en de achterste pooten, de naschuivers, ontbreken, zoodat er maar 14 pooten zijn, terwijl als zij niet eet, ook de voorhelft dreigend omhoog geheven is, met de 6 ware pooten ingetrokken, evenals de bruine kop, zóó, dat door het lichtgekleurde driehoekige veld achter den kop en den hoogen rug, dien het dier opzet, dit zich afschrikwekkend voordoet. Soms komt als uiterste middel daar bog bij, dat het diertje uit een spleet aan de onderzijde achter den kop zijn aanvallers een scherp vocht in het gelaat spuwt.
Nog zeer klein, soms reeds in Juni, aan den rand van een populierenblad gezeten, zijn ze bijna geheel donkerbruin gekleurd en gelijken dan op een verdroogd jong blaadje. later worden ze fraai groen, maar zijn dan gedekt door een wit gezoomden purperen mantel, die naar voren en naar achteren in een punt uitloopt. Dan is spoedig de tijd daar om zich in te spinnen, hoewel dit eerder inmetselen kan genoemd worden, want tegen den boom maakt de rups van afgeknaagde schors een zeer harde cocon, die, om de mimicry ook nu nog voort te zetten, in kleur veel op zijn onderlaag van boomschors gelijkt.
Nadat de winter als pop is doorgebracht, vliegt in de nachten van Mei en Juni de groote, grijze, op zijn vleugels met donkere zigzaglijnen versierde en van onderen fraai witbehaarde vlinder rond, die om zijn wit met zwart zachtharig bovenkleed naar het Hermelijnbont genoemd is.
Er komen, behalve dezen niet zeer zeldzamen G r o o t e n H e r m e l i j n s v l i n d e r, in ons land nog twee soorten K l e i n e H e r m e l i j n v l i n d e r s voor, die een donker bestoven, geel geranden schuinen band over de voorvleugels hebben en wier rupsen, hoewel veel kleiner, al even zonderlinge dieren zijn en ook op wilgen en populieren leven. De vlinders daarvan gelijken veel op elkaar. De een, de H a r p y i a f u r c u l a, kwam op den avond van 20 Aug. 1898 ons onder de veranda een theebezoek brengen. De andere, H a r p y i a b i f i d a, schijnt nog zeldzamer te zijn; wij vingen dien nog niet.
In het Verkade plaatjesalbum Zomer beschrijft Jac.P. Thijsse de Hermelijnvlinder als volgt:
Nu we toch eenmaal naar vlinders en rupsen kijken, willen we probeeren den zonderlingsten bewoner van de duinen te vinden n.l. de rups van de Hermelijnvlinder, Zoek op de kruipwilgen, kijk alle blaadjes na en denk maar dat ge een wilgenblaadje moet vinden, dat wat langer en dikker is dan de gewone bladeren.
Nu kunt ge dagen lang zoeken, zonder iets te vinden, maar ook is het mogelijk, dat ge in korten tijd op den kruipwilg een paar vreemd gevormde lichtgroene rupsen vindt, die door een lichte omtrekstreep precies op wilgenblaadjes lijken.
Pakt ge zoo’n rups aan, dan krimpt hij opeens ineen en ge schrikt eventjes, want de voorste ringen van zijn lichaam trekt hij in en daardoor komt daar iets te zien, dat veel lijkt op een boos gezicht met een paar onheilspellende oogen. Bovendien steekt hij zijn staart in de lucht en daar komen dan weer twee dunne roodgekleurde draadjes uit te voorschijn, die als slangetjes door de lucht kronkelen. Een vreemde schrikaanjagende vertooning.
Intusschen zullen ze u volstrekt geen kwaad doen. Neem de dieren mee, verzorg ze goed met wilgenbladeren, dan zullen ze zich te gelegener tijd verpoppen in een paar hlaf bolvormige steenharde hulsels. En daar komen dan later de mooie, beeldig fijn geteekende Hermelijnvlinders uit. Die vliegt in den voorzomer ’s avonds rond.
In de Vlinderatlas staat de volgende afbeelding en informatie:
De groote Hermelijnvlinder (Dicrunara vinula) verdient zijn naam met recht, want het sierlijke wit van zijn schubbenkleed is, vooral op den rug, met zwarte puntjes bespikkeld als een hermelijnen mantel. De voorvleugels zijn witachtig grauw, naar den wortel toe donkerder met doffe zigzagstrepen; de achtervleugels daarentegen helder tot donkergrijs.
De r u p s is zeer merkwaardig. Zij is onbehaard en dik; heeft een grooten ingetrokken kop, die van voren afgeplat is en met stevige kaken voorzien. De 3de lichaamsring is bultig. Verder bezit zij maar 14 pooten, omdat het achterlijf in 2 lange, ruwe doornen eindigt, waaruit weeke, roode draden (verdedigingsklieren) kunnen uitgestulpt worden.
In haar jeugd is zij zwart, maar later wordt zij helder groen met bruinen kop. De vlek op den nek, die zich voortzet als rugvlek, is violetbruin met witte randen. Zij leeft op wilgen en populieren, van Juli tot September.
De p o p is cylindervormig, dik en bruinrood; zij is beschermd door een omhulsel van hout- en schorsstukjes, die de rups aaneengelijmd heeft.
Het wijfje legt altijd maar één of twee e i e r e n tegelijk. in gevangenschap, vooral in een beperkte ruimte, zet zij zich gemakkelijk een groot aantal eieren af.
De vlinder is in Nederland niet zeldzaam, vooral in vochtige streken.
In het plaatjesalbum Baan’s album No.1 – Nederlandsche Insecten wordt er ook aandacht geschonken aan de Hermelijnvlinder:
Hermelijnvlinder (Harpya vinula).
Van dezen vlinder is vooral de rups interessant, omdat die twee staarten bezit, waaruit bij verontrusting twee roode draden worden gestoken. Door het bezit van deze twee staarten heeten deze rupsen ook wel “tweestaartrupsen”. Verder scheiden deze rupsen, als zij in angst zitten, uit een halsklier vocht af, dat met kracht wordt uitgespoten. Dit vocht is mierenzuur. De rups leeft op wilgen en populieren en zit in rust op de bovenzijde der bladeren, met het voor- en achterlijf omhoog en den kop ingetrokken. De rug is stomp opgeheven; de stompe verhevenheid verdeelt den rug in twee deelen, die van boven donker gekleurd zijn. De rups is verder groen en spint een cocon tegen boomstammen; zij holt dan eerst de schors wat uit en voegt het knaagsel tusschen haar cocon, die daardoor zeer stevig wordt en haast niet opvalt. Als de vlinder later dezen cocon zal verbreken, zondert hij een vloeistof af, die kaliloog bevat, en het weefsel verweekt. De vlinder heeft een vlucht van 60 tot 75 m. M.
Ook in het plaatjesalbum Van rupsen en vlinders ontbreekt de Hermelijnvlinder niet:
Dicranura vinula. De HERMELIJNVLINDER is grijs, met zwarte vlekjes en getande dwarslijnen op de voorvleugels. Hij vliegt van Mei tot Juli in vochtige streken. Vlsp. 6 – 7,5 cm.
De rups is groen, met over de gehele rug een bruine witgerande vlek, welke in het midden het breedst is. Als de rups geplaagd wordt, neemt hij de z.g. schrikstand aan, waarbij de kop teruggetrokken wordt. Het achterlijf gaat omhoog en uit de twee staartjes komt een rood beweeglijk draadje te voorschijn. ook kan de rups van achter de kop een scherp zuur uitspuiten. Hij leeft vooral op populieren. Als de rups gaat verpoppen, maakt hij van afgeknaagde stukjes hout en boomschors, vermengd met een lijmstof, een stevig omhulsel, dat tegen de stam gehecht wordt. Door de samenstelling der bouwstoffen, is de kleur en gedaante van het omhulsel geheel in overeenstemming met de omgeving.