Ligusterpijlstaart – Sphinx ligustri

In het boekje Vlinderwereld wordt de ligusterpijlstaart als volgt omschreven:

Ligusterpijlstaart - Sphinx ligustri

De rups van dezen sfinx is iets minder kieskeurig op haar maaltijden dan die van onze Sphinx concolvuli, welke zich uitsluitend voedt met het blad van dat aardige plantje, de Akkerwinde. Deze groote, heldergroene sinjeur met de zeven half paars, half witte schuine strepen aan weerszijden van het lijf en de duidelijke oranje luchtgaten, houdt zijn stevig corpus in stand met allerlei leden van de familie der olijfachtigen; met Ligustrum vooreerst, waarnaar hij is genoemd en waarvan hij natuurlijk de bladeren verkiest zoowel boven de witte bloemtrossen als boven de donkerblauwe bessen, maar dan ook met esch en sering, en bovendien versmaadt hij andere mooie heesters evenmin en zoo gaat hij ’s nachts ook smullen aan Viburnum of sneeuwbal en aan vlierstruik en hortensia’s. De hoorn, dien deze Liguster-pijlstaart op den 11den ring van zijn lichaam draagt, is heldergeel, alleen van boven en aan de punt donkerbruin, en zijn platten donkergroenen kop houdt hij graag in sfinxenhouding opgericht.

In den herfst volgt de verpopping tot een groote roodbruine pop, die in een gladgemaakt bedje, maar zonder spinsel, in den grond ligt, en daar twee, soms wel drie jaren blijft rusten. De zuigerscheede steekt bij deze poppen maar weinig uit. Van Sphinx ligustri heeft men geen najaarsvlinders opgemerkt als bij Sph. convolvuli, bij Acherontia atropos en andere sphingiden. Hier schijnt steeds de lange voorbereiding noodig, eer in een der volgende lentes de heerlijke vlinder ontwaakt, om de geurige bloemen van Mei en Juni in de schemering een bezoek te brengen.

Hij is minder groot dan de windevlinder, maar vooral niet minder mooi en nog rijker getooid met dien teeren verrukkelijken tint van rose, waarop de sfinxen beslag schijnen te hebben gelegd. Dat rose siert hier niet alleen het puntige achterlijf in banden, die met zwart afwisselen en door de grijsbruine rugstreep met zwart lengtelijntje in tweeën worden gedeeld, maar vertoont zich ook op de achtervleugels, waar het door een paar donkerbruine dwarsbanden en door een lichtbruin zoom- of achterrandsveldje wordt afgewisseld; en dan, hoe sierlijk is die rose haartooi op de vleugelwortels, zoo keurig afgezet door den witten buitenrand van de donkere schouderdeksels.

Reebruin zou men de kleur der voorvleugels kunnen noemen, wit bestoven aan den voor-, donkerder aan den binnenrand en met een door aardigen golflijnen omsloten lichter veldje aan den achterrand, terwijl er zwarte lengtelijntjes hier en daar als met een pennestreek over den naar sfinxenaard gerekten vleugel zijn getrokken. Terstond frappeeren nog de van boven witte, fijn gepunte sprieten, de lange zuiger tusschen de korte wollig behaarde tasters en de forsche, zwarte pooten, van sterkte getuigend bij dezen vlinder, die zoo lang achtereen, ook al door zijn bijzonder ontwikkeld luchtbuizenstelsel den krachtigen wiekslag kan volhouden.

 

 

In het Verkade-plaatjesalbum Zomer beschrijft Jac.P. Thijsse de Ligusterpijlstaart op de volgende manier bij een afbeelding van Jan Voerman Jr.:

Ligusterpijlstaart - Sphinx ligustri

Op seringen en ligusters vindt ge dan de mooie rups van de ligusterpijlstaart, zoo gemakkelijk te kennen aan de mooie dubbele strepen van lila en wit, die schuin staan langs beide zijden van ’t lichaam. kunt ge, wat heel onwaarschijnlijk is, geen liguster- of serngebladeren genoeg krijgen om hem te voeden, geef hem dan maar esschebladeren.

Als hij volwassen is, kruipt hij in den grond, om te verpoppen en zoo brengt hij den winter door. In Mei of Juni komt dan de prachtige vlinder te voorschijn.

Die pijlstaartvlinders worden gerekend tot de nachtvlinders, maar ze houden er allemaal nogal van, om op klaarlichten dag in ’t heete zonnetje op de bloemen honing te zoeken. Ligusterpijlstaarten zuigen veel honing uit de seringen en de pijlstaartvlinder heeft een groote voorkeur voor kamperfoeliebloesem.

 

 

In de Vlinderatlas wordt de Ligusterpijlstaart op de volgende manier omschreven:

Ligusterpijlstaart - Sphinx ligustri

Een algemeen voorkomende, groote vlinder, die een echt sieraad is in de vlindercollectie, staat hier afgebeeld: de Ligusterpijlstaart (Sphinx ligustri) De naam “Sphinx” duidt op den stand dien de rups vaak inneemt: de kop omhoog, het achterlijf naar achteren gestrekt; eenigszins als de Sphinxen bij de Egyptische pyramiden.

De achtervleugels kenmerken weder den vlinder: zij zijn rose, en dragen behalve 2 zwarte dwarsbanden, een zwarten band aan den wortel; terwijl nog de achterrand roodbruin is. De voorvleugels zijn donkerbruin, de achterrand roodbruin met korte, zwarte lengtestrepen en lichte en donkere dwarsstrepen. Het achterlijf draagt op elken ring een rozerooden en bruinen dwarsband; terwijl midden over de bruine rugstreep een dunne zwarte lijn loopt.

De vlinderkenner D. t e r H a a r zegt, dat ook deze vlinder soms geluid voortbrengt.

De r u p s is heldergroen met 7 schuine strepen, die van boven violet en van onderen geelachtig zijn. De horen aan den top zwart, overigens geel. Leeft behalve op ligusters, zooals haar naam aangeeft, op esch, sering en Geldersche roos Viburnum opulus), enz.

De p o p is roodbruin en bezit een korte, vrije, bijna rechte zuigerscheede.

 

 

In het plaatjesalbum Van rupsen en vlinders wordt de Ligusterpijlstaart als volgt omschreven:

Ligusterpijlstaart - Sphinx ligustri

Sphinx ligustri. De LIGUSTERPIJLSTAART is 9-12 cm groot en komt in Juni en Juli algemeen bij ons voor. De voorvleugels zijn lichtbruin, roodachtig wit bestoven. De achtervleugels rose, met drie zwarte banden. in de zomer en herfst leeft de rups op Liguster, Sneeuwbal, Seringen en Esch. Hij is groen, met paarse, van onderen wit afgezette strepen en een geel hoorntje met zwarte rug. De pop is bruin, met de zuigerschede tegen het lichaam.