Lindepijlstaart – Mimas tiliae
De Lindepijlstaart heeft meerdere wetenschappelijke namen, te weten:
- Mimas tiliae
- Dilina tiliae
- Smerinthus tiliae
In het boekje Vlinderwereld staat de volgende informatie over de Lindepijlstaart:
Onder de 5 Nederlandsche geslachten der Sfinxen-familie, die allen in onze Vlinderwereld vertegenwoordigd zijn, is het genus Smerinthus gekenmerkt door zeer dunne sprieten, die niet in het bekende fijne harige penseeltje eindigen, en door een bijzonder dunnen korten zuiger, zoodat de soorten van dit geslacht geen honig uit diepe bloemkronen kunnen halen, zooals andere Sfinxen en dan ook niet als dezen, tot de bestuiving der bloemen bijdragen. Ook is op de Smerinthus-soorten de aam S c h e m e r i n g- of A v o n d v l i n d e r s, die men wel aan de geheele familie geeft, niet zeer toepasselijk, want zij vliegen des nachts, als het reeds geheel duister is, en waar de ochtendzon het dan verrast, hetzij tegen een boomstam of tegen den wand van een priëel, blijven ze zitten om des daags niet zelden een gemakkelijke prooi van een vogel, een speelsch kind of een entomoloog te worden.
De Smerinthus tiliae mag zich wel laten zien; de algemeene bouw der Sfinxen met een zwaar dik lijf, smalle stevige voorvleugels en korte achtervleugels valt dadelijk in het oog, doch de kop steekt minder dan bij anderen vooruit. Hebt gij een mooi gekleurd exemplaar, want de kleur kan nog al erg verschillen, dan is het geheele middenveld der voorvleugels roodachtig groengrijs, doch draagt het aan den voorrand een groote en aan den binnenrand een kleinere onregelmatig vierkante donkerolijfgroene vlek, zoodat beide vlekken zeer dicht tot elkaar naderen, terwijl ook aan den gehakkelden buitenrand en aan den wortel iets van dat fraaie donkere groen te zien is.
Onze L i n d e p i j l s t a a r t vliegt in Mei en juni en uit de dan afzonderlijk, niet in groepjes bijeen, op de voerderplanten gelegde ook groengekleurde eitjes, komen bleekgroene gestippelde of eigenlijk gekorrelde rupsen, met mooie roodachtige schuine zijstrepen en op den staart het kenmerk der Sfinxenrupsen eenigszins beweegbaar is. Zij leven behalce van lindebladeren ook wel van het loof van iepen, berken en elzen en veranderen tegen het najaar, na zich in den grond verborgen te hebben, in een donkerbruine, harde, bijzonder onbewegelijke pop, die overwintert en in ’t voorjaar, door het in zich openemen van veel lucht in de tracheeën, opzwelt, zijn chitine-omhulsel doet barsten en aan een nieuwe vlinder de vrijheid geeft.
Behalve de genoemde teffen wij hier te lande nog twee soorten van dit geslacht aan: Smerinthus ocellata, waarbij de achterrand der voorvleugels bijna niet gehakkeld is en Sm. populi, die dit kenmerk integendeel aan beide paren vleugels heeft en daarom ook G e h a k k e l d e p i j l s t a a r t heet. Bovendien is onze Sm tiliae te herkennen doordat deze, mannetje zoowel als wijfje, de vleugels zeer duidelijk door een fijn vleugelhaakje aan de onderzjde bij den wortel der achtervleugels verbonden hebben, want bij Sm. ocellata alleen bij het mannetje en bij Sm. populi in ’t geheel niet te vinden is. Eerstgenoemde, de Sm. ocellata, heet, zij het dan ook niet volkomen juist, om de fraaie vlekken op de achtervleugels ook wel A v o n d p a u w o o g of P a u w o o g p i j l s t a a r t en is mede een zeer fraaie vlinder.
In het Verkade plaatjealbum Zomer beschrijft Jac.P. Thijsse de Lindepijlstaart op de volgende manier:
Toch heeft het lindeblad nog veel te verduren en er zijn er maar weinig, die gaaf van den boom vallen, als de herfst is gekomen. De grootste lindebladverdelger is een ruwe groene rups met een staart: de lindepijlstaart.
Soms – die pijlstaartrupsen zijn nogal grillig – vallen ze bij duizenden de linden aan. In andere jaren hebt ge moeite ze te vinden. Zoek er maar naar en voed ze op in gevangenschap, dan krijgt ge ten slotte den lindepijlstaartvlinder te zien en dat is met zijn mooie stille kleuren van groen en brons een der mooiste vlinders van de wereld.
Dan wordt ge meteen voor een of twee jare een pijlstaartenverzamelaar: een echt werkje voor de grote vacantie.
In de Vlinderatlas beschrijven ze de Lindepijlstaart op de volgende manier:
De lindepijlstaartvlinder (Dilina tiliae L.) komt veel voor in ons land, zoowel in de streken dicht bij de zee, als meer landinwaarts in. De naam ‘pijlstaart’, die nog meerdere keeren terugkomt, duidt op een pijl of horen, welke de rups draagt op het achterlijf achteraan.
De kleur van de vlinders is zeer verschillend. Dikwijls is de voorvleugel geelachtig met een groenen achterrand en draagt in ’t midden een olijfgroenen band. De achterrand der voorvleugels is bochtig; en de achtervleugels zijn geelbruin met donkerder band.
De r u p s is groen met gele dwarsstrepen, die een geelrooden zoom hebben; de groene kop is geelrandig; de horen blauw of groen. Onder dien hoorn staat een zwart- of roodachtig schildje, omgeven door een ruwkorreligen krans. De rups leeft niet alleen op linden, maar ook op berken en elzen; meestal hoog in de boomkruinen. Maar na een storm zijn ze dikwerf te vinden op den grond, vooral van lanen. Aan den voet van den boom, waarop het dier zich voedde, kan men vinden: de p o p die ondiep in den grond zit verborgen. Zij is donkerbruin.
In Baan’s plaatjesalbum No.1 – Nederlandsche Insecten staat de volgende afbeelding met bijbehorende omschrijving:
Lindepijlstaart. (Smerinthus tiliae).
De achterrand der voorvleugels is duidelijk gehakkeld. Kleuren niet standvastig. Voorvleugels wittig paars tot okerbruin, vaak groenachtig; in het midden een paar groene vlekken. In rust bedekken de voorvleugels wel de achtervleugels, doch niet het achterlijf.
De rups is lichtgroen met 7 gele, van boven rood afgezette, schuine zijdestreepjes. Hoorn van voren blauw. Voor de verpopping, die in den grond geschiedt, verkleurt de rups. Pop is zwartbruin, dof, met een stekelige staartspits. Veel op linden, iepen, ook op berken en elzen. De rups wordt 8 tot 9 c. M. lang en is te vangen in Juli en Augustus. pop overwintert in den grond. Vlucht 60-80 m. M.
Ook in het plaatjesalbum Van rupsen en vlinders is de Pijlstaartvlinder te vinden:
Dilina tiliae L. De LINDEPIJLSTAART heeft grijsachtige voorvleugels, met een veelal in twee vlekken verdeelde donkergroene middenband. De achterrand der voorvleugels is grijsgroen en gegolfd. De achtervleugels zijn geel, met donkere bestuiving aan de wortel en over het midden. Deze 6-8 cm grote vlinder komt algemeen voor.
De rups, die op Linden, Iepen en andere loofbomen leeft, is groen. De dwarsstrepen van de vierde ring af zijn roodachtig en aan de onderkant geel. Het hoorntje is blauw of groen op een rood schildje.
De pop is donkerbruin met zwartachtige vleugelschilden.