Winterkoning – Troglodytes troglodytes

Winterkoning - Troglodytes troglodytes

 

 

In het Verkade plaatjesalbum Lente beschrijft Jac.P. Thijsse de Winterkoning op de volgende manier:

Winterkoning - Troglodytes troglodytes

De meesjes beginnen nu ook hun lentelied te zingen, dat veel liever en vroolijker is dan hun winterzang. Zoo gaat het ook met roodborst en winterkoning. Die hebben den heelen winter door gezongen, vorst of geen vorst, maar nu het Lente wordt, zingen zij eens zoo mooi en eens zoo lang, het roodborstje hoog fijn en aandoenlijk, de winterkoning dartel en blij, met geraas en geschetter en trillers zonder eind.

Hij is nog doller dan de zanglijster, want die zit ten minste nog stil op zijn tak.

De winterkoning echter houdt het nergens langer uit dan een minuut, telkens verandert hij van plaats, altijd door zingend, zoodat hij eindelijk met zijn korte snorrende vleugeltjes gaat gelijken op een soort van muzikaal balspel. Ten slotte schijnt hij uitgeraasd te zijn, en dan sluipt de bruine dwerg tusschen de boomstronken door, om voedsel te zoeken, of om bouwstoffen te vergaren voor een van de vele nesten, die hij onderhanden heeft.

Daar ontmoet hij den zwarten lijster, die ook al met lentegedachten rondloopt en daardoor minder verdraagzaam is, dan een maand geleden, zoodat hij dat gedraai en gesnuffel van zoo’n winterkoning in zijn nabijheid niet hebben kan. Hij springt dus met zoo’n paar deftige lijstersprongetjes op den kleinen indringer los, deze slaat op de vlucht en begint in zijn agitatie natuurlijk weer van voren af aan te zingen. Want elke sterke gemoedsaandoening, al is het ook een onaangename, is voor hem en vele andere vogels de aanleiding tot een lied.

 

 

In het tweede deel van het plaatjesalbum Hoe heet die vogel? wordt de Winterkoning op de volgende manier beschreven:

Winterkoning - Troglodytes troglodytes

Volksnamen: Klein jantje, Tuinkruipertje.

Hoofdkleur bruin, op de vleugels en rug met donkere en lichte golvende dwarsbanden, een blokteekening vormende. Keel en borst vuilgeel, de rest der onderzijde bruin met golvende dwarsstrepen, staartpennen met zwarte dwarsstreepjes. Boven het oog een licht wenkbrauwstreep. Iris donkerbruin, snavel zwartbruin, ondersnavel bleek hoorkleurig.

Standvogel; broedt algemeen door het geheele land, in bosschen, tuinen, bij boerderijen, in moestuinen etc. Misschien trekt een klein gedeelte van onze broedvogels in den herfst weg.

Voedsel: uitsluitend kleine insecten en de larven daarvan. Nestelt op zeer verschillende plaatsen; in dicht met klim- en slingerplanten begroeide heesters, struiken en boomen (hop, kamperfoelie, klimop, braam) in spleten en gaten van boomen en muren, in riet- en houtmijten, onder boomstronken, in walkanten, tusschen kooischutten, ook in stallen en schuren binnenshuis. Het kogelvormig nest heeft een vlieggat op zijde en is van allerlei plantaardig materiaal gemaakt, vooral dor blad, mos, sprietjes, plantenvezels en is van binnen gevoerd met haren, plantenpluis en veertjes. bouwt graag speel- en slaapnesten (winternesten); deze zijn echter van de broednesten te onderscheiden door het ontbreken van veertjes in de binnenbekleeding.

Broedtijd: Mei-Juli, soms nog in Augustus.
Eieren: 6-8, in den regel 7 witte eieren met bruinroode of roode stipjes.
Broedduur: ± 13 dagen. Twee broedsels per jaar.

Veldkenmerken: Het geheele jaar en overal aan te treffen, in alle mogelijk terrein. Zijn onbevreesd gedrag, de zeer kleine afmetingen, kort en smal staartje, gewoonlijk rechtopstaand en warmbruine kleur geven goede kenmerken. Vliegt met snorrende vleugelslagen, maar nooit lang achter elkaar. Sluipt in alle mogelijke hoeken en gaten, zoekt zijn voedsel op of nabij den grond. Zingt vaak onder het vliegen; zingt het geheele jaar (vooral in den broedtijd) ’n daverend, voor zoo’n kleinen vogel een opvallend luid, schetterend ratelliedje, wel iets op dat van Heggemusch lijkend.

Trekgegevens: Trekt in niet gering aantal door in de herfst, voornamelijk in October, maar ook nog later tot in den winter en in het voorjaar in Maart en April.

 

 

In het determineerboekje Zien is kennen! de volgende afbeelding en omschrijving van de Winterkoning:

Winterkoning - Troglodytes troglodytes

Volksnamen: Klein jantje, Tuinkruipertje, Duimpje.

Volwassen kleed: Zie afbeelding.

Jeugdkleed: Ongeveer als volwassen kleed:

Broedgegevens: Mei tot in Juli, soms nog in Augustus. 6-8 witte eieren met roodbruine stipjes. Broedduur ± 14 dagen. Twee broedsels per jaar. Broedvogel van Europa, tot de Middellandsche Zee.

Nadere bijzonderheden: Grootendeels standvogel, die door het geheele land broedt. Maakt in houtmijten, tusschen klimop, langs begroeide wallen e.d. 9op zeer uiteenloopende plaatsen) een kogelvormig nest met een opening opzij. bouwt ook speel- en slaapnesten. Klein rond vogeltje met een opgewipt staartje. Sluipt laag bij de grond tusschen de struiken en langs de stammen. Doet opgewekt en druk. Zingt het geheele jaar door een ratelend, schel klinkend liedje, dat wel wat lijkt op dat van het Roodborstje, maar minder melodieus is en scheller en driftiger wordt voorgedragen: het vogeltje staat daarbij soms te dansen. Zingt vaak ook onder het vliegen. De vlucht is snorrend. Gedurende de wintermaanden komen ook broedvogels van andere landen hier overwinteren. Ze zijn dan talrijker dan ’s zomers.