Zwartkop – Sylvia atricapilla

Zwartkop - Sylvia atricapilla

 

Plotseling was er een invasie van meesjes in de tuin, die een bad kwamen nemen. Ergens tussen de invasie zat deze Zwartkop. De reden dat het geen zwart kopje heeft is, omdat het een vrouwtje is. Misschien zat het mannetje tussen de andere mezen, maar heb ik zo snel niet kunnen ontdekken.

 

 

Zwartkop - Sylvia atricapilla
Links: mannetje – midden: mannetje 1ste winter – rechts: vrouwtje.

 

 

In het Verkade plaatjesalbum Lente beschrijft Jac. P. Thijsse de Zwartkop op de volgende manier:

Zwartkop - Sylvia atricapilla

Nog mooier dan de tuinfluiter zingt in parken en tuinen de zwartkop-grasmusch, die we maar liever het zwartkopje zullen noemen, want zoo’n rare onhandelbare naam is nog altijd voor een goed zanger een leelijke sta-in-den-weg. Zwartkopje komt soms al vroeg, maar het is pas in ‘t laatst van April, dat zijn heerlijke lied en aardige vliegtoeren de aandacht beginnen te trekken.

Het satijnig zwarte kopje, de spierwitte keel, de mooie bruingrijze tint van den rug maken dit vogeltje tot een zeer bijzondere verschijning. Zijn nest ligt meestal in lage heesters, maar hij houdt er van, in de hooge boomen heen en weer te vliegen in mooie bochtige lijnen van tak op tak. Ons volk kent hem weinig; bij de Franschen, Duitschers en Engelschen schijnt hij zich meer in de gunst van het publiek te verheugen.

 
 
 
 
 
 
 

 

 

In het tweede deel van het plaatjesalbum Hoe heet die vogel?, waar de vogel een ‘Zwartkop-Tuinfluiter’ heet het volgende:

Zwartkop - Sylvia atricapilla

Volksnamen: Groote gele Hofzanger, Fuvetje.

Mannetje: rug olijfkleurig grijs, kruin zwart, onderzijde grijs, naar de buik toe lichter, bijna wit, lichaamszijden aschgrauw. Iris bruin, snavel bruinachtig leikleurig. Bij het vrouwtje en in Jeugdkleed is de schedel bruin.

Niet zeer algemeen, broedt in bosschen en parken, het meest nog in het oosten en Zuiden des lands.
Voedsel: Hoofdzakelijk insecten, maar ook veel bessen en fruit. Nestelt tusschen struiken onder opgaand hout, in heggen etc. Het nest bestaat uit plantaardig materiaal, bekleed met paardehaar, lijkt wel iets op het nest van een Tuinfluiter, maar wordt vaak hooger boven den grond aangetroffen.

Broedtijd: Mei-Juli.
Eieren: 5-6 grijs, geel, bruin of roodachtig wit met bruine vlekjes in verschillende tinten.
Broedduur: ± 14 dagen. Beide sexen broeden. Zelden meer dan één broedsel per jaar.

Veldkenmerken: De zwarte schedelkap bij het mannetje is opvallend en geeft een goed kenmerk, het vrouwtje is doffer en heeft een roodachtig bruine schedelkap. Zingt, gezeten temidden van het dichte loover, soms vrij hoog, een buitengewoon mooi en zeer rijk en gevarieerd liedje, bestaande uit volle, klokjes-heldere tonen. Behoort als zanger direct na de Nachtegaal genoemd te worden. imiteert ook andere vogels.

Trekgegevens: Keert terug en trekt vanaf begin April tot tweede Meihelft. Herfsttrek vanaf tweede helft Augustus tot in October en later. Soms worden er nog gezien in naherfst en in den winter.

 

 

In het determineerboekje Zien is kennen!, waar de vogel ook Zwartkop-Tuinfluiter heet, het volgende:

Zwartkop - Sylvia atricapilla

Volksnamen: Zwartkop-grasmusch, Fuvetje, Nettelkrûper.

Volwassen kleed: Zie afbeelding. het vrouwtje is valer en heeft een bruinroode kruin.

Jeugdkleed: gelijkt op volwassen vrouwtje.

Broedgegevens: Mei tot in Juli. 4-6 lichtgrijze eieren met bruine vlekjes.

Nadere bijzonderheden: Vrij algemeene broedvogel in ons land, maar minder algemeen dan de Tuinfluiter, het talrijkst in het Oosten en Zuidoosten. nestbijzonderheden als van deze. Doortrek tot in de wintermaanden. Is eveneens een zomervogel, die komt omstreeks half-April en vertrekt in Augustus, September en October. Zingt mooi, met heldere, zuivere tonen: begint zijn liedje kalm en prevelend, naar het eind wordt het luider en het tempo sneller. Effen “beschaafd” gekleuurd vogeltje met een dik, rond kopje. Het warme grijs van hals en onderzijde is karakteristiek. pooten loodkleurig-grijs.