Citroenvlinder – Gonepteryx rhamni
Citroentjes slaan onze tuin meestal over – letterlijk. Kennelijk heb ik niets in de tuin wat ze aantrekt, want ik zie ze bij de buren de heg overkomen en over de heg bij de andere buren weer verdwijnen. Deze was zo vriendelijk om even te poseren voor één enkele foto.
Nederlandse namen
- Citroenvlinder
- Citroentje
Wetenschappelijke namen
- Gonepteryx rhamni (Linnaeus, 1758)
- Rhodocera rhamni
Onderstaande afbeelding en tekst komt uit het boek Vlinderwereld uit 1899:
Er is iets klassieks, iets streng moois in dezen vlinder, niet enkel door de sobere effenheid van zijn kleur, maar vooral door de edele lijnen van de breede vleugels, zoo fier sikkelvormig omgebogen aan de voorvleugelpunt, en verder, overigens alle scherpe hoeken mijdend, eenigend. In zijn keurige geacheveerdheid in alle onderdeelen doet hij denken aan Achrostemma githago onder de wilde bloemen; maar evenmin als die bolderik houdt hij daarom de menschen op een afstand. Integendeel, als een lief kind heeft hij veel namen gekregen. Zoo praten de Duitschers van Citronenblatt en Citronenvogel, Citronenfalter en Butterfalter, doelend op de kleur, als wij met ons C i t r o e n v l i n d e r doen, maar ook door den eersten naam, op het bladachtige, dat de dunbeschubde vleugels hebben vooral aan de achterzij, waar de aderen zoo bijzonder duidelijk uitkomen. In ’t citroengeel schittert u op alle vier vleugels het roestgele vlekje op de dwarsaderen tegen, grooter op de achter- dan op de voorvleugels, valer en donkerder omlijnd aan den onderkant van den vlinder.
Wij zien hier in Gelre’s dreven zeer veel èn op de wandelingen èn in den tuin, vroeg in ’t voorjaar als ze, uit den winterslaap ontwakend, op den zoeten geur der wilgenkatjes afkomen en later den heelen zomer door tot in September toe. Die voorjaarsgeeltjes zoeken Rhamnus frangula, den Vuilboom op, om aan die voederplant van hun toekomstige rupsenkroost de eitjes elk afzonderlijk te leggen, kegelvormige overlangs gestreepte eitjes, waaruit vrij dunne groene rupsen, met witte streep aan weerszijden langs de pooten en fijne donkergroene stigmata, te voorschijn komen. Halfvolwassen kunnen ze, zoo ze zich aan een takje oprichten, merkwaardig veel gelijken op een jong, nog opgerold Rhamnusblad, een vermakelijke mimicry, waarmee menig zoeker wordt gefopt. De groene pop met zeer bol borststuk is bevestigd aan de onderzij der bladeren, is bruin gestippeld eenigszins als de poppen der Witjes en heeft een lichte lengtestreep op zij. De zoo algemeene heester met zijn keurig bladerenkleed en de aardige besjes, die het groene, roode en zwarte stadium, dat zij doorloopen, ons vaak gelijktijdig aan één boompje laten zien, heeft voor ons een aantrekkelijkheid te meer, nu hij dezen trotschen vlinder tot geboorteplaats strekt.
Dezen hoogvlieger, mogen we wel zeggen, want wat kan hij zich krachtig hoog verheffen! Toch laat hij zich vrij gemakkelijk vangen; wij maakten er vele buit, bijna alle mannetjes; het veel bleekere, groenachtige witte wijfje kwam minder voor, maar werd toch ook veroverd. En dan, wat heerlijkheid ze van dichtbij te bezien! Te bewonderen de roode spriten en de forsche tasters, rood van boven met geel behaarden onderkant; het beeldig bruine haarkuifje op den kop, rug en achterlijf met de opstaande zilverkleurige haren en de fraaie rode puntjes hier en daar aan de einden der vleugeladeren; waarlijk, hij is een schitterend sieraad op ’t kleed van vrouw Natuur.
In het Verkade plaatjesalbum Lente is het volgende te lezen over de ‘Citroenvlinder’, bij een afbeelding van Jan Voerman Jr.:
Op de zonnige zandpaden koesteren zich de bonte vlinders: het gele citroentje, een enkele Atalanta met haar rood ordelint, de dagpauwoog met zijn vier bonte vlekken en de koningsmantel, donkerpurper, met goud gezoomd. Den heelen winter door hebben ze verborgen gezeten in hoeken en gaten, verstijfd, verdoofd en de vleugels opgeklapt, zoodat alleen de dof gekleurde onderzijde en niet de bonte bovenkant te zien is. Maar nu is alle leed geleden, en zooals ze nu zitten in de zonneplekken op den boschgrond, lijken ze een nieuw soort van bijzondere lentebloemen.
Ook in de Vlinderatlas met tekst van E.J.V.M. Hoogeveen en vlindertekeningen van W. Hubert staat de citroenvlinder beschreven:
Een echte voorjaarsverschijning is het Citroentje die zich al vroeg, in Maart vaak, laat zien. Zelfs vertoonen zich vlinders die overwinterd hebben, op een mooien zonnigen dag in januari! Dit is echter het geval, waar veel Vuilboomen (Rhamnus) groeien. Naar deze struik is ook de tweede naam: ‘Rhamni’. Soms vliegen de vlinders snel en hoog, maar vaak toch zóó, dat ze met het vlindernet makkelijk te verschalken zijn. In Holland zijn zij uiterst zeldzaam; in andere privincies veelvuldig, vooral in boschrijke plaatsen.
De r u p s is dofgroen, met witte zwakke zijstreep; in Mei en juni te vinden op Wegedoorn en Vuilboom.
Geeft men iemand een takje van Vuilboom met deze rups er op, in handen, dan is het voor hem vaak zeer lastig het dier te onderkennen: zóó vloeien de lijnen en kleuren van blad en rups ineen. Ook de vlinders zelven weten zich goed te verschuilen tusschen de bladeren; het ♂ even goed als het ♀ dat een groenachtig witte kleur bezit. Want in rust lijkt de achtervleugel zeer sterk door vorm en kleur op het Rhamnus-loof.
In het plaatjesalbum Nederlandsche Insecten van Baan het volgende:
Citroentje. Het mannetje is citroengeel, van onder bleek; het wijfje groenachtig wit. op elken vleugel een oranje-stip, die van onder bruin is. Vlucht 49 tot 58 m. M. De mooie vlinders vliegen tweemaal in ’t jaar; in ’t voorjaar en van Juli tot het najaar. In Juli verschijnen de eerste van de nieuwe generatie en deze blijven den geheelen zomer en verschuilen zich dan gedurende den winter. Zij overwinteren dus als vlinder. In ’t voorjaar worden de eieren gelegd op den vuilboom en kruisdoorn. De rups is dof groen met een witten zijlijn. Komt in ’t geheele land voor. Geen poetspooten. Eén generatie.
In het tweede deel van De insecten door Dr. G. Kruseman Jr. staat het volgende over de citroenvlinder:
Tot slot der Pieridae, willen we nog het ‘citroentje’, Gonepteryx rhamni, bespreken. Dit is een zeer merkwaardige vlinder, want ze leeft het grootste deel van het jaar als imago. De vlinders komen half Juli uit de pop en leven tot het volgend jaar Mei, of zelfs Juni.
De rups leeft op de vuilboom; daar deze soort in het polderland uiterst zeldzaam is, is de vlinder daar dan ook een weinig geziene gast. De citroentjes zijn goede vliegers,z e leven lang en kunnen dus vanuit het Gooi en andere Frangula-rijke streken gemakkelijk het polderland bereiken, waar we ze dan ook regelmatig zien vliegen. Men moet hierbij bedenken, dat ook hier en daar in de moerassen van ons polderland vuilbomen groeien.
In het plaatjesalbum Van rupsen en vlinders is de volgende tekst (en afbeelding) te vinden:
Gonepteryx rhamni. De CITROENVLINDER is zuiver citroengeel bij het mannetje, en meer groenachtig wit bij het wijfje. In het midden der vleugels bevindt zich een oranje velk, aan de achterrand enige zwarte puntjes. De 5-6 cm. grote vlinder overwintert en kan soms op vroege voorjaarsdagen reeds uitvliegen.
De rups, matgroen van kleur en met witte zijdestreep, leeft op Vuilboom en Hagedoorn. Hij verpopt zich in een van voren dikke, hoekige, groene pop, met twee heldergele zijstrepen.