Kleine Parelmoervlinder – Issoria lathonia

In het boekje Vlinderwereld, waar de wetenschappelijke naam ,i>Argynnis lathonia is, staat de volgende omschrijving over de Kleine Parelmoervlinder:

Kleine Parelmoervlinder - Issoria lathonia

Tot de Nymphaliden met naakte oogen behooren de geslachten Melitaea en Argynnis, Bastaardparelmoer en Parelmoervlinders geheeten, naar den aanblik, dien vele der soorten aanbieden aan den onderkant der bruingele zwartgevlekte vleugels. Van al die P a r e l m o e r v l i n d e r s nu is Argynnis lathonia de algemeenste; op de droge gronden in ons land is zij overal gevonden en in ’t Westen brengt zij veelvuldige bezoeken aan de duinen, vooral zoo daar viooltjes zijn te vinden. Ge kunt haar zien in voorjaar, zomer en herfst, want na de wintergeneratie, die aan de pop der overwinterende rupsen ontstijgt, volgt er later nog een zomergeneratie, soms wel door een derde serie van ei, rups, pop en vlinder gevolgd.

De eitjes zien er merkwaardig uit, afgeknotte kegeltjes zijn het, die grijsachtig wit zijn en allerlei onregelmatige lengtestreepjes en groefjes vertoonen. op bladeren van viooltjes gelegd, ontwikkelen zij zich tot zwartgrijze gedoornde rupsen met witte rugstreep, bruingele insnijdingen tusschen de ringen en twee bruingele lengtestrepen op zij. De korte roode doorntjes zijn op roode wratjes geplaatst. Het goudbruine popje heeft hier en daar een wit vlekje, een geel streepje op den rug en bovendien eenige vlekjes, glanzend als metaal.

Doch veel meer glans dan van de pop straalt af van den vlinder, wanneer hij in rust de onderzijde van zijn achtervleugels laat zien. Daar wemelt het van groote hoekige en langwerpige parelmoervlekken, die van den licht bruingelen grondtint slechts weinig vrij laten. Het adaptieve hoekje aan de voorvleugelpunt vertoont bij dezen K l e i n e n P a r e l m o e r v l i n d e r mee vier kleine vlekjes van denzelfden aard als de grootere op de achtervleugels, stralend als parelmoer en, in de zon gehouden, alle kleuren van den regenboog vertoonend. Het verdere van den voorvleugel heeft de teekening van de bovenzijde, zwarte vlekken, hoekige langs den achterrand, ronde in het midden en langs den voorrand langgerekte, die in breede lijnen en grillige figuurtjes overgaan. Nog even ter voltooiing gewag gemaakt van de lichtende kerntjes in donkerder bruin, spiegeltjes noemen de Duitschers ze, die tusschen de vlekken onder op de achtervleugels een dwarsband vormen en ook aan de voorvleugelpunt zich vertoonen, om u daarna nog te kunnen wijzen op de groene bestuiving van ’t wortelveld en van de binnen- en voorranden der beide vleugels aan de bovenzijde, op den zachtgegeolfden achterrand, met lichtgele franje, die zwart is op de adereinden, op de krachtig opgeheven dichtbehaarde tasters, de zwakke hangende poetspooten, met de andere pooten alles éénkleurig geel; en dan vooral op de sprieten, goudbruin en zwart geringd en met een duidelijk afgezet stevig knodsje, goudbruin aan den top, op de fijne schacht.

De Groote Parelmoervlinder, Argynnis paphia, veel op dezen gelijkend, komt bij ons veel minder voor.

 

 

In het Verkade plaatjesalbum De bloemen en haar vrienden staat een afbeelding van de hand van C. Rol en een korte omschrijving door Jac.P. Thijsse:

Kleine Parelmoervlinder - Issoria lathonia

[…] Je begrijpt dan niet, dat er zooveel vlinders in een streek aanwezig kunnen zijn. Op onze Buddleya’s in Bloemendaal kwamen veel Koolwitjes, maar nog wel evenveel Citroenvlinders, Kleine Vossen, Distelvlinders, Dagpauwoogen, Kleine Parelmoervlinders, Atalanta’s. Op Buddleya’s onder Oosterbeek zag ik bovendien nog Koningsmantels of Rouwmantels, Groote Vossen en een enkel Groot Geaderd Witje. Een levende vlinderverzameling. Als je stil bij zoo’n struik staat, dan zien de dieren je niet eens en je kunt dan op je gemak hun doen en laten beschouwen, zelfs, als je je maar rustig en geleidelijk beweegt, met een vergrootglas werken, om bijzonderheden waar te nemen.

Het eerste wat mij dan treft is dan, dat de meeste van die vlinders niet eens bezig zijn met honig te schrokken, doch zich vergenoegen met stil op de bloemen te zitten, met uitgespreide vleugels. Soms zwaaien ze naar rechts of links, om nog een betere houding te hebben ten opzichte van de zon. Anderen drinken wel en je ziet duidelijk, hoe ze hun lange tong, die in rust als een horlogeveer opgerold onder hun kin hangt, uitsteken en in de bloem brengen. Ze zuigen wel eenige seconden lang en nemen dan een andere bloem en daarna gaan ze weer even rusten. Dat lieve leven duurt voort tot vroeg in den namiddag en dan zie je ze verdwijnen en met wat geluk kun je nagaan dat ze gaan “slapen” in windvrije hoeken en gaten aan gebouwtjes, tusschen klimop, onder takkenrommel of zoo iets.

 

 

In het plaatjesalbum Van rupsen en vlinders staat de volgende informatie:

Kleine Parelmoervlinder - Issoria lathonia

Argynnis lathonia. KLEINE PARELMOERVLINDER. De onderzijde der achtervleugels is bruinachtig geel, met bruine vlekken in de band. Verder grote parelmoervlekken, waarvan er ook enige kleinere op de punt der voorvleugels voorkomen. De bovenzijde is roodachtig geel met zwarte vlekken en stippen. De 3 tot 4 sm grote vlinder vliegt vanaf April algemeen op zandgronden.

De rups is zwartachtig grijs, met lichte rug en zijlijnen en rode doorns. hij leeft op viooltjes.